Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/42

Deze pagina is niet proefgelezen

32

Op deze plek hebben de schapen in de laatste dagen zeker hun best gedaan; er zijn hier ook veel geiten en konijnen of hazen; de ovale bolletjes, zoo groot als mus- scheneieren, die ze overal achter hebben gelaten, zouden het bewijzen als het noodig was; ge behoeft echter de heistruik hier maar goed op te nemen, om te weten, dat al deze dieren niet veel jonge spruiten over het hoofd zien.

Wat dat voor ronde gaatjes zijn, die hier in zoo’n groote menigte voorkomen, dat ze ieders aandacht trekken? Ik hoop u straks in levenden lijve de mijnwerkers te toonen, die deze gangen voor eigen gebruik hebben gegraven.

Dit zandhoopje van een paar centimeters hoogte is nog heel versch; het werd klaarblijkelijk bij het graven van de gang naar buiten gebracht. Het is ook juist de tijd, dat de mestkevers het drukst aan het werk zijn, ten minste de soort, die we stellig heel gauw vinden zullen.

Zoudt ge gaarne eens willen probeeren, zoo’n gang uit te graven? Dat werkje zal u tegenvallen; eerst gaat het een handlang loodrecht naar beneden; probeer maar eens met uw vinger; die past er juist in. Ge voelt nog geen grond, wel? En gaat ge nu graven, dan stort de gang in en ge weet niet meer, in welke richting ge boren moet. Als we een spade bij ons hadden, zou het misschien lukken.

Zie, dit opgeworpen zandhoopje heeft drie ingangen; doch die loopen schuin naar beneden en vereenigen zich kort onder de oppervlakte tot één loodrechte gang.

Pas op, vlak bij uw voet komt de eigenaar van de onder- grondsche woning aansukkelen. Daar, die groote zwarte kever; hij heeft een hazebolletje tusschen de pooten. Wat plaagt zich dat diertje, om zijn last naar de mijn te slepen. Laten we hem eens oplettend gadeslaan; hij schijnt van onze tegenwoordigheid geen nota te nemen.

Geen bijzonder mooi beest, wel ? Neen, eer stoer en stevig;