Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/47

Deze pagina is niet proefgelezen

37

als vleugels zijn, wel degelijk bezitten, dekte ik tegen de nacht de flesch met een stuk bordpapier. Mestkevers vliegen meestal alleen ’s avonds, zooals ik wist en ook vaak onder- vonden heb.

_Schapenmest heeft men in een groote stad zoo niet dadelijk bij de hand; paarden-dito natuurlijk in overvloed.

Een stukje daarvan werd met een tangetje boven op het zand geplaatst. Geen seconde duurde het, geloof ik, of de kevers renden er met voor hen ongewone spoed op los en zetten er de kop onder. Toen ik een poosje later kwam kijken, waren de kevers zoek. Een loodrechte gang met een opening van de gewone wijdte, deed gissen, waar ze gebleven waren. Ik duwde de gang met de vinger dicht, dat beviel hun niet. Dadelijk kwamen ze de mijn weer openen.

Nu liet ik de beestjes begaan. De volgende morgen was de paardenmest grootendeels verdwenen. Ik bemerkte nu twee evengroote gaten, de openingen van twee gangen, die in een diepere uitkwamen. Dat kon ik door ’t glas heen zien, want één gang liep vlak langs de glaswand.

Maar nu iets opmerkelijks. De geotrupes graaft op de heide zijn gangen tot ongeveer een halve meter diepte; daar maakt het diertje een verwijding en vestigt er zijn voorraadsschuur, die straks tevens kinderkamer zal worden; want het wijfje legt er één of meer eieren in. Daaruit komen de larven, die wel wat op meikeverlarven of enger- lingen lijken.

Nu konden mijn kevers niet dieper dan tot 3 d.M. graven; en wat deden de slimmerds? Toen de glasbodem hun belette verder door te dringen, groeven ze, daar aangekomen, de gang nog ruim 2 dM. verder, maar.... bijna horizontaal, eenigszins schuin naar boven rondom langs de glaswand. Zoo hadden ze, meenden ze zeker, de vereischte diepte ver- kregen, zooals hun die door de natuur is voorgeschreven.