Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/48

Deze pagina is niet proefgelezen

38

Aan het eind van die gang, zag ik, toen ik een paar dagen later de flesch voorzichtig ledigde, het wijfje bezig; het mannetje was juist hooger op aan ’t inbrengen van de laatste mestvezels. Het verbreede einde van de loopgraaf zat volgepropt met mest; zoo goed in elkaar geduwd, dat, toen ik de flesch omkeerde, er een min smakelijk vingerdik voorwerp op het papier rolde. Ik had natuurlijk de tafel eerst met papier gedekt.

De volgende dagen hebben we op school de diertjes opnieuw gelegenheid tot arbeiden gegeven. De jongens zorg- den er wel voor, dat de kevers geen gebrek aan specie hadden; en de beide geotrupessen, man zoowel als vrouw, beloonden de jongens voor hun bereidwilligheid door dadelijk bij aankomst van een versche bezending, uit hun holen te komen opduiken, flink aan het werk te gaan en zoo aller nieuwsgierigheid te voldoen.

Wij laten onze kevers nu ook maar rustig voortwerken; eenigszins vies moge ons de taak toeschijnen, die de natuur hun heeft aangewezen, voor de heide zijn ze ongetwijfeld nuttig, althans waar ze in groot aantal voorkomen; ze brengen een verbazende hoeveelheid mest in de dorre grond, waarvan later niet alleen de jongen, maar ook de planten, die zoo diep wortelen, voordeel kunnen hebben.

Daar loopt er weer een, en nog een; overal zien wij de reinigingsdienst in volle werking. Over eenige weken, zoekt ge de zwarte gehoornde mestkever tevergeefs. Na Mei nemen andere grootere, en kleine, prachtig staal-blauwe of paarse kevers hun taak over.

Wel kan het toeval u er eenige honderden tegelijk doen vinden. Eens heb ik er in een bladkuil op de heide aan de rand van eikenhakhout een verbazende menigte bijeen gevonden. Een wervelwind had ze tegelijk met de bladeren waarschijnlijk in de kuil gevoerd. Het bleken uitsluitend