Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/54

Deze pagina is niet proefgelezen

44

Het zonnetje schijnt het te gaan meenen; de wolken drijven af; het wordt lekker; jammer dat we hier geen enkel plekje kunnen ontdekken, waar een mensch zich eventjes kan neerzetten zonder een oogenblik later opge: schrikt te worden, door een verdachte, en voor een groot mensch ongewone, kille gewaarwording. Laten we de plas omloopen, die hoogten daarginds met hun warm geel zand, lonken ons uit de verte tegen; „bij ons is het beter zitje dan op die natte heide,” roepen ze ons toe,

Vooruit dan maar! Neen, stil eventjes. "Dat is weer een kikker!” meent ge? Zeker, maar dit geluid is veel helder- der, hoor maar, veel hooger dan dat van zooeven; haast welluidend. Die muzikant moeten we hebben. ’t Is de mooie bruin- en grijsgestreepte heikikker. Ontsnappen kan hij ons niet. De plas is hier niet zoo diep of we kunnen er wel in staan, en een natte voet hebben we er voor over. Als we hem maar eerst even te zien krijgen.

Daar duikt wat. Spartel maar niet zoo, ventje; we doen je hoegenaamd geen kwaad. Wat doet hij een moeite, om door het net heen te duiken! Bedaard! ’t Is een heele han- digheid, een kikker, die pas uit ’t water komt, stevig vast te houden. Zoo heb ik hem goed.

Ziet ge deze geel-grijze streep, die van de bek tot aan de stuit loopt, aan weerszijden scherp begrensd door don- kerbruine marmervlekken? Dat is een kenmerk van de heidekikker; Rana arvalis is zijn wetenschappelijke naam ; letterlijk beteekent dit veld-kikvorsch; "stagnalis” of "uligi- nosa” zou evenwel een betere bijnaam voor zoo’n heipoel- bewoner zijn. Want nergens anders dan in zulke hoogveen- plassen, als we hier voor ons hebben, zult ge dit fraai getee- kende diertje aantreffen; en dan is het nog maar zeldzaam in vergelijking met het aantal bruine en groene vorschen, dat in de plassen huist.