49
Als ge deze opkweekt, zult ge spoedig zien, dat het niet de gewone rondbladige zonnedauw is, die we verleden jaar samen in het "Rietland” hebben gevonden. De blaadjes zijn langwerpig, in de vorm van theelepeltjes ongeveer, maar de levenswijze is vrijwel dezelfde, daarvan zal ik u daarom maar niets meer vertellen. De rondbladerige groeit hier trouwens ook veel.
Nu we ons van de plas verwijderen, komen de beide kieviten, die we verjaagd. hebben, weer aanvliegen. Wat maken die beesten een geweld! Het mannetje het ergst. Zie hem eens "schermen” of "duiken”; ze zijn misschien al aan het leggen.
Een mooie vogel toch, die kievit, als men hem zoo van nabij ziet zwaaien en zwenken. Aan die ronde, stompe vleugels is hij al heel makkelijk in de vlucht te kennen, al let men niet eens op het wit en zwart aan de onder- zijde. Daar gaat het mannetje op een heuvel staan. Ziet ge zijn kuif? Hij steekt zóó heel mooi af tegen het gele zand; zijn veeren glanzen in de zon als nieuw staal; zoo lijkt hij veel grooter dan hij is. Daar gaat hij weer aan het zwieren en gillen; "kieviet! kieviet!” Hij stelt zich altijd heel beleefd zelf voor aan ieder, die hem nog niet kent.
Halt, neem dit kleine padje mee voor ’t terrarium; aan de gele streep over zijn rug ziet ge, dat ’t geen gewone, maar een groene pad is.
Ziezoo, daar zitten we hoog en droog; wat een heerlijk vergezicht over de heide; het torentje in het verschiet, dat even boven de heuvels uit komt kijken, is het eenige, dat ons aan de bewoonde wereld herinnert. Die rustige stilte, die zachtjes drukt op heuvels en dalen, doet iemand goed. Van tijd tot tijd moest ieder mensch eens een dagje op de heide kunnen doorbrengen; dat werkt zoo kalmeerend, het geeft zoo’n rust aan de zenuwen; vooral voor hen, die dag in dag uit, zoodra ze het hoofd buiten de deur steken,