Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/62

Deze pagina is niet proefgelezen

52

Al is de heide mooi, voor wie met een blik in het voorbij- gaan naar omhoog en naar de verte tevreden is; wie zooals wij bovendien op de aarde willen leeren lezen als in een boek met korte, mooie sprookjes, met vertelsels en verzen, kan veel meer en veel vaker er van genieten.

Steek de hand maar uit; ge kunt zelfs de moeite van het opstaan sparen; het grijze mnos, waarop ge zit en dat hier op de helling de overhand heeft is het aankijken waard; het is het rendiermos; nu soepel, zacht en veerkrachtig; straks, als de zomer komt, kraakt het onder de voeten en kunt ge het tusschen de vingers tot poeder wrijven; let eens op de sierlijke vertakking; aan het eind zijn de fijnste takken omgebogen, en vormen heel kleine knopjes, waar sporen gevormd worden, die ongeveer de zelfde dienst doen als het zaad van andere planten.

Dit is het mos, dat in het noorden van ons werelddeel heele landstreken overdekt en dat in 't voorjaar bijna het eenige voedsel uitmaakt van het rendier, de koe en 't paard van de Laplander; dit leerden we in onze jeugd op school al, en wij vonden het heel belangwekkend; dat dit zelfde mos vlak bij de school groeide, dàt leerden wij er niet bij; en toch.... wij hadden het evengoed onder de sneeuw uit kunnen krabben als het rendier.

Bladeren bezit dit mos niet, 't is een en al grijs-witte stengel. Groen of blad is er niet aan te bespeuren. De plantkundigen noemen het Cladonia rangiferina; het is een korstmos.

Zoo heeten ook veel van die gele of grijs-bruine platte kussens, die boomen en steenen soms geheel overdekken, of als franje neerhangen; allemaal korstmossen, Flechten of Lichénen.

Hier is een heel ander korstmos; het valt niet altijd even sterk in het oog op de heide, vooral wanneer het tusschen