Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/9

Deze pagina is niet proefgelezen

3

Op die zelfde morgen zagen de boeren haar voor het eerst over de heide stappen, zooals ze haar tien jaar later nog dagelijks zagen; oud, mager, lang en gebogen, in ’t zwart gekleed met jak en rok, een witte doek om het hoofd en een hooge, platte mand op de rug.

Of het nu aan haar uiterlijk lag, of wel aan het feit, dat zij zoo plotseling uit het steenen huis te voorschijn kwam, weet ik niet; maar de kinderen noemden haar de "teuverhekse”; en, als zij zeker wisten, dat de vrouw het toch niet hooren kon, durfden zij haar dat ook wel naroepen.

Ik herinner me nog goed, hoe ik schrikte, toen ik haar voor het eerst voor me zag staan; en toch was ik toen al geen kind meer, al is ’t een kleine twintig jaar geleden.

Om de twee of drie weken liep ik indertijd ’s morgens vroeg langs die heiweg naar Raalte, en tegen de nacht keerde ik meest langs diezelfde weg terug. Als ik ’s zomers tijd over had, ging ik geregeld mijn broodje zitten eten aan de rand van een meertje op de heide, waar ik mooie bloemen wist te groeien. Ik had op school Suringar’s Zakflora (die toen pas uitkwam, meen ik) als prijs gekregen, en ik be- proefde met behulp van mijn boekje de namen van de planten te leeren kennen. Heel zelden kwam ik menschen tegen en als ik ze zag aankomen, ging ik ze liever uit de weg; want het waren meest vreemde oerdelvers, Westfalers, een raar slag van volk.

Zoo zat of lag ik eens op een keer tegen de schemering bij mijn meertje, en wist niet beter, of ik was heel alleen op de hei. Ik was verdiept in mijn flora, en plukte een paars bloempje uit elkaar, dat ik aleen poos te vergeefs probeerde te bepalen; ’t wilde weer niet lukken. Waarschijnlijk praatte of las ik hardop, zooals menschen, die buiten vaak alleen zijn, wel meer doen.

Eensklaps hoor ik vlak bij mij een hooge, schelle stem: