Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/119

Deze pagina is gevalideerd

109

De rugzijde van hun borststuk is dicht met bruine haren bezet: ook op 't achterlijf draagt iedere ring een vaalbruine franje. Pas nu op: er zijn een menigte bijtjes die zoowat even groot zijn als de honigbij (14—16 mM.) en die op 't eerste gezicht ook niet veel ervan verschillen. Daar hebt ge er al een!


Een graafbijtje (Anthrena pilipes).

 

Kijk die is heelemaal zwart, zijn achterlijf lijkt wel zwart verlakt te wezen, ook zijn vleugels zijn donker gekleurd, vooral bij hun toppen. Hij schijnt nog al haast te hebben, nog geen twee seconden heeft hij aan een bloempje van een distel gezogen, of hij zit alweer op een ander. We zullen hem eens vangen, opdat we hem in al zijn zwartigheid bewonderen kunnen. Nu blijkt het ook, dat hij aan zijn achterpooten een franje van lange, fijne, gekrulde haren draagt, die vol stuifmeel zitten. Onder zijn vlerken zit ook een heele vlok stuifmeelhaar, zoodat 't bijtje op 't eerste gezicht veel grooter lijkt te zijn dan hij wezenlijk is.