Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/169

Deze pagina is gevalideerd

157

stoot, laat hij zijn vrachtje vallen. Zoo komt het dat tegen muren, schuttingen en hagen altijd zooveel distels staan, en het is alsof de plant op deze wijze ervoor zorgt, dat de zwakke kiem op een beschutte plaats komt te liggen.

Het zaad ontkiemt veelal nog voor den winter; in 't eerste jaar ontwikkelt zich de dikke wortel met de wortelrozet, in het tweede jaar bloeit en sterft de plant.

Wanneer vader Vondel dus de vogeltjes laat zingen van "wij zaaien en wij maaien niet" dan heeft hij het in zeker opzicht mis, want de puttertjes—onze bonte vrienden—zaaien wel, en de lijsters doen het, en de goudhaantjes en nog vele andere vogels—de logge eenden zelfs. Maar—en dit is toch eigenlijk de bedoeling van de dichter—ze doen het onbewust en zonder zorg voor het al of niet gelukken van de oogst.

Natuurvorschers hebben aangetoond, dat het voedsel der vogels van invloed is op de kleur hunner vederen. De putter is in dit opzicht merkwaardig, omdat zijn kleed herinnert aan de kleuren van een andere disteleter—ik bedoel de distelvlinder. Hetzelfde rood en wit en zwart en geel. Hiermede is volstrekt niet gezegd, dat de klanten van de distel altijd die kleuren vertoonen—men denke slechts aan den disteleter par excellence, den ezel. De volksverbeelding heeft dan ook de kleurenrijkdom van ons vogeltje op geheel andere wijze verklaard.

De overlevering verhaalt, dat toen bij de schepping de vogels hun prachtige kleuren kregen er één vergeten werd. Dat was de putter. In zijn mistroostigheid keek hij rond en, zag dat de verven nog niet alle opgebruikt waren. Hij vroeg om de restjes, en kreeg op zijn smeeken het zwart aan kop en staart en slagpennen, het rood op de kruin en langs de wangen, het groengrijs op de vleugels