XXII.
Artis als wandeltuin.
Als ik 't eventjes met goed fatsoen redden kan, vang ik in Artis graag de zachte of luide uitroepen van vreemde toeristen op, wanneer ze hun opinie uiten of aan hun bewondering of verbazing luchtgeven. Meer dan eens heb ik zoo vergelijkingen hooren maken tusschen onze diergaarde en die van Antwerpen, Hamburg, Londen en Berlijn. Dezer dagen ook weer; dan treft het telkens, dat vooral de Franschen (of misschien Belgen) en de Engelschen bij hun goedkeuring den nadruk leggen op den tuin en niet op de dieren. Ook onze provincialen hebben zich, schijnt het, gauw zat gezien aan de wilde dieren en tot hun eer moet het worden gezegd, ze kijken ook naar de boomen en bloemen en hebben er lof voor.
Nu is het achtereenvolgens bekijken van een groote collectie diervormen in kort bestek werkelijk even vermoeiend, als van een sterk gevariëerde tentoonstelling van schilderijen of andere kunstvoorwerpen. En 't is heel goed te verklaren, dat, wellicht onbewust, de overstelpte geest zich met een blik op de heerlijke boom- en heesterpartijen van Artis rust verschaft en ontlading tracht te verkrijgen.
Vooral de boomen van Artis zijn mooi. In geen enkel onzer stadsparken staan zulke beuken en eiken. De bruine