Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/15

Deze pagina is gevalideerd

9

Tot voor korten tijd, geloofden ook nog vele natuurkundigen, dat de aal levende jongen kon voortbrengen en meende men meer dan eens de jongen in 't lichaam van een aal gevonden te hebben; maar later bleken het, òf parasieten geweest te zijn, òf heel jonge vischjes, die door een dikken aal waren ingeslokt, en tengevolge van een inwendige verwonding van het dier op verkeerde wegen waren geraakt.

Wie nu denkt, dat de natuurvorschers het ten slotte opgaven, kent ze niet. Nu zijn de tegenwoordige geleerden van een heel andere opinie dan de vroegere; zij voelen zich niet verplicht ter wille van hun prestige of van dat der wetenschap een verklaring te geven, als het onderzoek naar de feiten, waarop die verklaring moest berusten, niets heeft opgeleverd. In zoo'n geval zegt de tegenwoordige vorscher ronduit: "Ik weet het niet; maar we zullen verder zoeken."

En hoeveel moeite de aal ook gedaan heeft om zijn natuurlijke historie geheim te houden, ze zijn er wel achter gekomen.

Tot in de eerste helft der vorige eeuw stond het geval zóó. Er leven alen of palingen bij duizenden en duizenden in bijna alle rivieren en kanalen van Europa; hun aantal vermindert niet merkbaar, ofschoon ze op alle mogelijke manieren door den mensch en door tallooze vijanden uit het dierenrijk worden weggevangen. Er moeten dus nieuwe bijkomen.

En die komen er ook; elk jaar, voor ons meestal in Mei, trekken in ontzaglijke menigte jonge aal-vischjes, zoo dik als een breinaald en zoo lang als een pink, uit zee de rivieren op. In dicht opeengepakte massa's, soms met een breed front, soms, bij snelle stroomingen, als reuzenslangen in smalle kronkelende lijnen, zwemmen ze snel tegen den stroom in; ze laten zich noch door schietstroomen, noch door sluizen of watervallen weerhouden; ze klimmen tegen hooge steile oevers