Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/176

Deze pagina is proefgelezen

168

Het spreekt vanzelf, dat de natuurvorschers, om in de beteekenis van de statoliethen voor het leven door te dringen, of althans de functie van het orgaan met meer zekerheid te bepalen dan mogelijk is bij den mensch, het eerst gingen onderzoeken bij dieren, welke door hun levenswijze zoo'n evenwichtszintuig best kunnen gebruiken. Dat zijn de waterdieren, die hun zwaartepunt niet steeds zoo hebben liggen, dat ze al drijvend juist de meest gewenschte houding aannemen, die dus door bewegingen van vinnen of armen moeten zorgen, horizontaal of rechtop te blijven.

Het schitterend gevolg van dit onderzoek, al is 't nog niet afgesloten, is al vast geweest, dat met volkomen zekerheid het statisch zintuig en het functionneeren er van geconstateerd is bij allerlei waterdieren: kwallen, zeeslakken, visschen, kortom bij alle dieren, die zich vrij in 't ruime sop bewegen; bij vastzittende sponsen, koralen en polypen ontbreekt het orgaan of ten minste 't is niet te vinden. Bij veel insecten, vogels bestaat het even eens,

Bij vele waterdieren is het naar één principe gevormd, al verschilt het naar de soort in grootte en ligging. Het bestaat uit een blaasje, waarin zenuwen eindigen, als fijne veerkrachtige stiftjes; in 't blaasje drijft of rolt een balletje, een steentje, eenige korreltjes, een staafje of wat ook, en dit drukt bij elke standverandering op ander zenuwstiftjes; deze seinen, bij hoogere dieren ten minste, dadelijk naar 't centraalbureau, waaruit dan terstond aan de bewegingsorganen, pooten of vinnen of armen, last wordt gegeven, zich zoo of zoo te bewegen, om den goeden stand te hernemen.

Heel overtuigend is de proefneming geweest, met jonge haaien, waar de gehoorsteentjes van buiten gemakkelijk weg te nemen waren, zonder het dier ernstig te kwetsen; ze