Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/183

Deze pagina is proefgelezen
 

XXVIII.

Van het randje van den Harz.


 

Nu ga ik nog iets vertellen van onze Harzreis.

's Morgens zeven uur gingen we van huis en 's avonds, nog lang voor donker, stapten we in Kreiensen over in het lokaaltje naar Seesen im Harz.

Waarom we juist Seesen uitgekozen hebben als poort om den Harz binnen te treden? Wel, dat was bloot toeval. Om de reis te breken zijn we in Bentheim uitgestapt. Wij gingen ons een kwartiertje vertreden, en daar heeft ons het vreemd-mooie stokoude bosch over het station, met zijn groote grillige half-vermolmde hagebeuken, zijn macht van boschbloemen, zijn sprookjesachtigen rijkdom aan kleurige paddestoelen en fijne mossen een paar uur geboeid gehouden, zoodat we den volgenden trein misten. Daar ga ik later stellig nog weer eens heen.

Ook moesten we en passant natuurlijk de Porta zien, in Hannover een tochtje doen en daar meteen wat eten; dat alles kostte meer tijd dan wij berekend hadden, zoodat wij dien avond Nordhausen niet meer konden halen en het niet verder brachten dan Seesen. Toen zijn we maar kalmpjes den Harz van 't westen binnen gegaan en niet van het zuiden zooals het reisplan was.

Dat gebeurt me nu altijd. Of ik bereik heelemaal het einddoel