180
worden; hooge schoorsteenen boven de glooiende daklijn, waaruit regelrecht een massieve witblauwe rookkolom omhoog trekt. Dat alles te samen, geprojecteerd op donker dennegroen, maakte even zoo'n verrassenden indruk op ons, dat wij het lage gebouwtje met houten gevel, er dicht voor, over 't hoofd zien. Dat is dan eindelijk Der Grüne Jäger die ons voor een of twee nachten herberg zal verleenen in deze mooie stille streek. En wij bluffen al weer op ons geluk, dat ons, door afdwalen van den weg, juist goed terecht brengt.
Maar al spoedig blijkt ons, dat klein en groot bijeen behooren, doordien een paar jaar geleden uit het kleine het groote was ontstaan; en dat wij, die 't heel bescheiden en ongegeneerd wenschen aan te leggen, beland waren in een echt Kurhôtel met een laan van gerokte kellners, table d'hôte met Weinzwang en wat er meer bij te pas komt. Evenwel het werd donker en wij waren moe en vol handbagage; dus in vredesnaam maar first-class. Met volle muziek werden wij ontvangen, want er was concert in den tuin. In een land als een panorama zaten daar een paar honderd menschen en aan tafeltjes in een afgeschoten deel; net Artis op Maandagavond.
Hoewel wij er verreisd uitzagen, daarbij tamelijk sjofel op botaniseeren gekleed, waren de Ober en de Inhaber de voorkomendheid zelf. Maar "leider" geen plaats meer. Alles vol en meer dan dat. Daaraan hadden we nu nog niet eens gedacht, toen we ons dan maar verwaardigden, als noodhulp, in het Kurhôtel te gaan logeeren. Er was in 't eerst geen verbidden aan; ook de voorspraak van een Hamburger, die wel wat inschikken wilde, hielp niets. Maar toen wij zeiden Hollanders te wezen, draaide opeens de oberkellner bij. Die hadden ze daar nog niet gehad; maar hij kende waarschijnlijk de fooi bij ondervinding of bij de overlevering, en op mijn