Deze pagina is gevalideerd
13
In 1897 hebben Grassi en Calandruccio, twee natuurkundigen, eieren opgekweekt die door zeestroomingen naar de oppervlakte waren gedreven, en wel in aquaria met zeewater; daaruit kwam het glasvischje te voorschijn en uit dit dier ontwikkelde zich heel langzaam de aal tot zijn ons bekende, rolronde, slangachtige gedaante.
De metamorphose duurt in de natuur waarschijnlijk meer dan een jaar; dan worden de jonge aaltjes weer kleiner en hebben de kleur en de gedaante van kroosaaltjes gekregen. Nu trekken ze uit den Oceaan naar Noord- of Oostzee, of zwemmen uit de Middellandsche zee de rivieren op, die er in uitmonden.
Italië en Nederland worden door de jonge aaltjes met voorliefde behandeld. De uitvoer uit ons land is bijna zoo groot