Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/206

Deze pagina is proefgelezen

198

ons de fürstliche Sperre niet lang gezelschap houden; opeens steeg het hatelijke ding rechts en links tegen de bergen op en wij waren weer vrije menschen in de vrije natuur. En wat een Natuur! Ik kan 't niet van me verkrijgen, de onwillekeurig geschreven hoofdletter te verkleinen.

De bochtige breede weg schoof als een lichtgrijze reuzenslang tegen de verre blauwwazige hoogten op. Aan weerszijden in langzame gelijkmatige stijging deinde het woud, het echte ideale woud. Geen dicht opeengedrongen economische sparrenplantage meer; neen, een stille, eindeloos ruime, schemerlichte boomentempel. Het zachtgroen loofgewelf gedragen door tallooze hooge slanke zuilen tot in de verste verte oprijzend uit een zwak golvende gelige mosvloer. Hier en daar, dichtbij, wat laag gewas van donkere struiken, hazelaars, kornoelje en kamperfoelie met kleine roode bessen, wat bloemwerk van hooge gele kruiskruidsterren en lichtroode vingerhoedristen; niet te veel, zoodat elke stam zijn eigen tint kon toonen: de beuken zilvergrauwe spiegels, de fijne dennen het groene schubbenpantser, de zware eiken hun diepe bruine vorenhuid, daartusschen enkele slanke gedaanten in schitterwitte kleedij: jonkvrouwelijke berken. Om elken boomvoet steeg het mos in de dichte laag omhoog en omsloot hem met een groenen koker, waaruit honderd varenveertjes opstaken, die er een kantwerk op weefden van allerhande geestig-fijne patroon.

Wat stond dat bosch daar plechtig stil en stichtend schoon; geen blaadje roerde zich, geen bloempje knikte, alleen een donker bruine, bijna zwarte eekhoorn wipte over 't mos, waarin zijn pootjes diep wegzonken bij elken sprong; een eenzame groote witte vlinder zweefde er besluiteloos rond en een enkele vogel, een kruisbek, met veeren zoo rood en een bek zoo krom als een papegaai, werkte zich met snavel en pooten