V.
De fiets en de natuursport.
't Is merkwaardig hoe iemand, die voor dien tijd geen lor om natuurkennis of natuursport gaf, door een kleinigheid die hem treft, op eens een hartstochtelijk onderzoeker en waarnemer kan worden. Ik zou u daar frappante staaltjes van kunnen vertellen. Maar ge kunt de proef op u zelf nemen. Misschien gaat het u net als een paar Amsterdamsche fietsers die ik gekend heb. Ge gaat maar ergens iп bosch bij tegenwind op een stil plekje een poos liggen uitrusten en genieten van de lauwe luwte. Dan komt er allicht een boschmuis, een vlaamsche gaai of een eekhoorn om een hoekje kijken; ze moeten bepaald weten wat u daar eigenlijk komt doen. Als ge onbeweeglijk blijft, staart het muisje u een minuut lang aan, loopt snel even terug, gaat overeind zitten en niest of snuift eens. Uw laarzen en ook de fiets of de kijkertasch hebben iets aanlokkelijks voor 't dier; het besnuffelt ze, en kan maar niet begrijpen, dat die twee groote schoenen bij elkaar hooren; het is ook zoo'n klein beestje, zoo laag bij den grond, dat het geen overzicht kan krijgen van die groote menschenzaken.
Die Vlaamsche gaai presenteert zich heel anders; hij begint met een schreeuw van verwondering en snauwt dan den luien fietser toe, dat hij antwoord moet geven, opstaan, loopen of ten minste iets doen, waaraan je zien kunt of het