Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/43

Deze pagina is gevalideerd

37

Wel kennen ze 't ding al jaren; maar anders vliegt 't vlug voorbij en hier ligt het plat op den grond.

Den jongen mensch, die nog altijd stil ligt, opmerkzaam en verwonderd toeziet en daarmee bewijst, dat hij den eenig noodigen aanleg bezit om natuurvriend te worden, keuren ze geen aandacht meer waard; dat soort kennen de roodborstjes te goed, heelemaal ongevaarlijk.

Alle drie jonge vogeltjes zijn dartel, overmoedig, uitgelaten omdat het zulk mooi lenteweer is en er zooveel van die lekkere kleine bruine torren rondvliegen. Met jeugdige, nog wat weifelende stemmetjes, heft een van de mannetjes-roodborstjes het lijfdeuntje aan. Eerst een paar hooge vlugge toontjes, dan—een heele balk lager—die eenig mooie gevoeilige uithaal die aanzwelt en wegslinkt, die zoo mooi altachtig, je zou zeggen in 't menschenregister ligt, en die je toch niet na kunt fluiten. Stellig ligt er een diepe beteekenis in, maar om die te vatten, moet men de vogeltaal verstaan en daarvan moet ieder mensch zijn dictionnaire zelf maken.

Zulke dingen nu als eekhoorns- en gaaien-brutaliteiten of een mooi bloempje of gevoelige vogelliedjes zijn het vooral, die een argelooze onverhoeds de kiem voor natuurliefde op 't lijf kunnen gooien; eer hij er dan op bedacht is, heeft hij het te pakken.

Zoo ging 't ook mijn eerste fietser. Bij een boerderij begint zijn voorwiel verdacht te zwabberen; de meezen, die er bij tientallen in de boomen koorzingen, zijn er de schuld van; en net toen hij weer in evenwicht balanceerde, gleed er vlak voor zijn wiel een lang bruin knakworstje over den weg en verdween in den afgehouwen boomstronk op den berm.

De fiets staat al tegen een boom en de eigenaar kijkt zichzelf heel verwonderd aan, als hij merkt, dat hij al een