60
als een mooie herfst op een mooien zomer is gevolgd, zooals in 1903 en 1904.
Nog sterker heb ik het gezien, in '91, op een herfstwandeling ten zuiden van Amersfoort. De geheele heide van Oud-Leusden tot Zeist, uren ver, was letterlijk оvегѕроппеп, van alle dennestruiken woeien duizenden zilverwitte haren uit en golfden in den zwakken morgenwind; 't was of uit elke naald een draad gegroeid was, die zich zacht golvend verhief naar den zonnigen blauwen hemel.
Schitterend wordt het schouwspel, wanneer de nachtvorst rijm op de draden heeft gelegd, die nu de zon rijst, langzaam gaat smelten; dan zijn al die traditioneele vergelijkingen met parelen en diamanten veel te slap en te dun om uit te drukken, wat ons menschen treft in 't zonderling verschijnsel.
En als een paar uur later overal in de lucht witte vlokjes zweven, die zacht meedrijven omhoog met den morgenwind en neerdalen ginds op de toppen van de donkere dennen, staat ook de onverschilligste verbaasd te kijken en vraagt, wat dat alles toch beduidt.
Vroeger meende men, dat al die draden en vlokjes uitdampingen van de planten waren, een soort van taaie draderige dauw; dat lijkt ons nu belachelijk; want om de rechte toedracht der zaak te leeren kennen, was er niets anders noodig geweest, dan eenige vlokjes in de hand te nemen en te onderzoeken.
In één van de drie gevallen zit er een spinnetje in of op die drijvende vlokken. Al die draden zijn werkelijk spindraden niets meer of minder; 't lijkt ongelooflijk door de verbazende massa, en toch is het zoo.
Waar komen dan al die spinnen zoo plotseling vandaan? Wel, waar al wat leeft vandaan komt, uit het ei. Er leven in den zomer een massa spinnen tusschen de bladeren van allerlei