86
en weer, wat dat voor vogel was, die zoo vreemd en toch zoo mooi zong van 's morgens vroeg tot den middag, en dan weer, na een paar uur pauze, tot in den laten avond. De een beweerde dat het een zanglijster was, de ander hield hem voor een nachtegaal. Maar de bewoners van de Plantage kennen, dank zij Artis, meer vogels dan een vinkie, en zij hoorden ook wel 't vreemde in 't geluid van hun zanglustig vogeltje.
Een dame, die van de overzijde in den tuin achter ons huis ziet, liet door het dienstmeisje bij ons aan huis vragen, wat dat toch voor een rare vogel was, die den heelen dag zoo hard in hun tuin zat te zingen. Het argelooze antwoord was natuurlijk: "Een spotvogel". Maar vijf minuten later was de meid er al weer met de herhaling van de vraag, ingeleid door de boodschap: "Neen, mevrouw meent het werkelijk!"
Eerst onlangs heb ik 't vogeltje te zien gekregen; het is nu niet meer zoo schuw en het komt 's morgens vroeg tot vlak voor 't venster, om vliegjes en kevertjes in de vlucht te vangen; dan lijkt het in zijn bewegingen veel op een vliegenvanger. 't Is een heel mooi diertje, net een groengele kanarie, maar met een bekje zoo fijn als een naald; als 't lang aan een stuk zingt, zit het heel stil, bijna overeind onder een blad van een eschdoorn; haast altijd op denzelfden tak en dan trillen zijn keelveertjes wijd uiteen en zijn kuifje richt zich een beetje op. Heel leuk om te zien, hoe 't zijn kopje draait; en onbegrijpelijk is 't, hoe zoo'n klein beestje zoo'n geweldig geluid kan voortbrengen.
't Is of er tegenwoordig veel meer spotvogels in stad en land zijn dan vroeger. Tot in de kleine stadstuintjes toe nestelen ze, even goed als in alle stadparken, in Artis, op Ooster- en Westerbegraafplaats. En waar ik in deze weken ook naar vogels geluisterd heb, in 't Gooi, in de duinen, in