92
over de Middellandsche zee, voor onze leeuwerikken, kwikstaartjes en nachtegalen.
Wel vertelt dr. Kobelt, een bekend zoöloog, dat hij zelf eens een sterke vlucht kraanvogels over zich heen zag vliegen, zoo laag, dat hij elke veer der vogels kon onderscheiden, en dat hij heel duidelijk het gekweel van talrijke kleine vogeltjes kon hooren. En hij concludeert: "Es was gar keine andere Möglichkeit als dasz die Kleinen auf dem Rücke der Groszen saszen."
Maar gezien heeft hij er dus toch geen enkele.
Ook een onderwijzer, A. Buxbaum uit Raunheim, die door Kobelt een goed en volkomen vertrouwbaar vogelwaarnemer genoemd wordt, heeft meer dan eens als begeleiders van trekkende kraanvogels talrijke leeuwerikken gehoord niet alleen, maar ook gezien. Maar deze heer zegt weer niet, dat hij ze op den rug van de groote vogels heeft zien zitten.
't Kon wel wezen, dat de kleine alleen meetrekken om, tusschen de grootere vliegend, gemakkelijker de lucht te doorsnijden. Meetrekken met de kraanvogels doen dus kleine vogels wel, dat is nu zeker; maar of ze daarbij op den rug der groote zitten?
Uitgemaakt is het nog niet. Maar 't is toch wel zoo goed als zeker. 't Klinkt ook in 't geheel niet onwaarschijnlijk. Er zijn heel wat feiten bekend, waaruit blijkt, dat dieren elkaar willen en kunnen helpen in den strijd om 't bestaan; dan is 't evenwel altijd eigenbelang aan weerskanten. Hier zouden wij een geval hebben van geregeld hulpbetoon aan kleine dieren door groote, zonder dat deze, menschelijker wijze gedacht, er eenig voordeel bij hebben; of 't moest zijn, dat kraanvogels en ooievaars de kleine zangertjes voor hun muzikaal amusement op reis meenemen.
Dan zou 't wonder nog grooter worden.