118
en spelonken gapen, dan gebeurt het een enkelen keer, dat een waterrat, die daar zat te loeren, zich plotseling omkeert, zoodat zijn staart het water rimpelt en hij, onder een boomwortel door, in een gat verdwijnt. Van de vogels is het alleen een of andere uil die zich laat hooren; eens maar heb ik er in donkeren nacht één gezien, hij leek mij heel groot en had stellig oorpluimen. Een poos vloog zijn akelig gillend geluid heen en weer over een weiland; toen verbeeldde ik mij, dat iets wittigs, griezelig onhoorbaar neerzonk op een paal van het hek dicht bij mij; heel voorzichtig met neergedraaid licht sloop ik naderbij, en met dat ik de lantaarn opdraaide en keerde, vloog het dier met een krijsch omlaag, scheerde dicht langs het gras op 't bosch toe en verdween daar in de duisternis; even had ik een glimp op de lichte onderzijde, den ronden kop met ooren en de stompe vleugels gehad; dat was alles.
En dat is ook zoo wat alles, wat ik in donkere nachten heb kunnen waarnemen. Scheen de maan vol en helder dan vlogen er bovendien enkele vlinders en torren; toch bleef het dan ook stil en doodsch, in de bosschen vooral. Op de weiden langs de slooten klonk 't hier en daar rra-rra, 't eentoonig en helder geroep van de gestreepte pad, met tusschenpoozen, alsof er in de verte een stoom-watermolen werkte.
De meeste geluiden, die ik hoorde, waren angstroepen van vogels, die ik onwillens en onwetens uit den slaap schrikte, wanneer ik voorzichtig door de heesters trachtte te dringen. Vooral duiven en merels maakten een groot geweld; de duiven sloegen met de vleugels, dat 't klaterde in den stillen nacht en de merels tjakten en schetterden, of ze het heele bosch moesten wekken. 't Bleef doodstil evenwel, hier en daar fladderde een enkel vogeltje met heel zacht gepiep uit een