122
waar elken morgen een groene specht hoog tegen de oude populieren slaat, alsof er met houten hamers op wordt geklopt. Daar nipte ze van het koele, donkere water en ging ontbijten met frambozen en elzenhaantjes. Langs een dorre heide met het korte roode buntgras, wiel ik naar huis; daar klikt het voortdurend in de lucht, een torenvalk schiet heen en weer, staat daar, nu en dan biddend stil en schiet neer op 't muisje, dat zijn morgenbrood wilde halen. Langs den vijverarm dicht bij mijn woning loopt als elken morgen een roode reiger te visschen en de jonge waterhoentjes schuiven er schokkend door het kroos; ze zijn nu niet bang meer voor den langen hals met den groenen sabel, zooals een paar weken geleden, toen ze nog zwarte dotjes waren.