Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/142

Deze pagina is gevalideerd

142

kousje, dat overeind in den bodem is gezet. Wat groot, maar net zoo wit en zoo los en fijn beschuitachtig van weefsel. Werkelijk een teer en mooi natuurproduct.

Kan dat mooie, droge, reine ding daar, de oorzaak zijn, vraagt ge u zelf, van die vieze lucht, gecompliceerd uit al wat walgelijk is, die een heel gezelschap op de vlucht jaagt, en een priëel onbruikbaar maakt? Toch is het zoo. Neemt ge het in de hand—het is heusch niet vies—, dan ruikt ge, althans in de meeste gevallen, niets, hoegenaamd niets. Wat zoo ontzettend stonk is er al af. Dat was een bruingroene muts of hoed, die boven op den top van 't kousje hing en door den stortregen is medegenomen.

Zoek maar een eindje verder, daar staat er nog een, die pas uit het ei is gebroken. Als een capuchon met spitsen top hangt de vochtige hoed losjes over den drogen witten voet. Nu komt opeens de "lucht" u tegenwaaien, verschrikkelijk, in één woord gezegd. Maar wilt ge nog sterker dosis tegelijk, wip dan met een stokje den groenen verslijmenden hoed van het kousje, dan stroomt er uit het bovenste gaatje, dat nu bloot komt, een gaslucht, die ik van de week nog door iemand, die heelemaal niet gewoon is dikke woorden te gebruiken of iets te overdrijven, "verpestend" heb hooren noemen.

En het malle van de geschiedenis is, dat ge onwillekeurig ruiken gaat, opzettelijk ruiken. Met genoegen nu nog wel niet, maar ook niet meer met die walging van zooeven. De afkeer vermindert opeens zoo sterk, denk ik, omdat wij door de wetenschap, dat dit vreemde voorwerp het 'm doet, gerustgesteld zijn. Er ligt geen doode hond te rotten, geen lijk te midden van nog viezer onguurheden. We hebben hier, dat zegt ge u zelf, zonder woorden misschien, met een kunststank te doen, met een natuurwonder.