159
Wat vóór vijf minuten nog een dichte donkere bladkroon was, toont nu opeens zijn kale winterkruin. Een rilling gaat door de twijgen, nu ze, plotseling van het schuttend kleed beroofd, den killen morgenwind voelen strijken langs hun naakte leden. Dan is 't weer stil, geen tak beweegt meer, de boom is ingeslapen, ongevoelig nu voor koude en wind. Hij gaf zich over aan den winter en keert tot zichzelf in, stil, als levenloos, tot weer de lenteluwte den schijndoode wekken zal tot nieuw en krachtig leven.
Een schijndood is het, geen werkelijk sterven. Breng er uw jonge kinderen heen, dat ze het zien en goed begrijpen zullen. Wijs hun bij olmen, beuken en eiken, hoe op elke plek, van waar een dor blad nederviel, een knop vol leven schuilt, kant en klaar, om straks nieuw lot en blad te geven aan den nu zoo kalen stam. Maak één zoo'n nietig knopje voor hen open, ontneem het stuk voor stuk zijn harde droge