XXXII.
Epen in Zuid-Limburg.
Wat is het toch verkeerd, maar dadelijk na een paar dagen verblijf over een plaats te gaan schrijven. Afgelegen, zei ik van Epen, toen wij aankwamen en wij met ons viertjes de eenige gasten waren. Nu zijn er al honderd; meer vreemdelingen dan inwoners, in 't eigenlijke dorp ten minste.
't Helpt heelemaal niet meer, dat we anderhalf uur van elk station verwijderd zitten, dat er maar één rijtuigje (voor vier personen) beschikbaar is en dan maar alleen, als de bakker het niet voor zijn affaire noodig heeft.
Van alle kanten komen de gasten opzetten; zoo is Epen gerecommandeerd door de gasten van 't vorige en het vóór-vorige jaar; we hebben hier Franschen, Belgen, Italianen, maar 't gros bestaat uit Amsterdammers, Rotterdammers en Groningers.
Komt de electrische tram, die nu nog bij gebrek aan geld in de lucht hangt, Aken, Gulpen en Maastricht vereenigen, dan krijgt Epen stellig een zijtakje en dan wordt het nog eens een centre de villégiature. Maar dan gaat er, vrees ik, ook gauw het naieve en primitieve af, dat het verblijf hier zoo gezellig maakt. Nu krijgen de kinderen, als ze ergens bij een boer een glas water vragen, nog een boezelaar vol peren toe en op een rijtoertje voelde onze koetsier zich verplicht ons halfweg te tracteeren; het hielp niet of wij mal en