235
af van de eerste impressie. De voorgevels, de daken, de trappen, alles even artistiek; berekend zou je zeggen, overdacht, om mooi te doen met elkaar, volmaakte harmonie in kleur en in vorm. Het bruisende water, de bruggen, de bloemen en varens, die uit alle muurspleten komen kijken, het geheel, de massa maakt zoo'n machtig mooien en toch zoo rustigen indruk op den geest, dat we eerst langzaam tot de details komen, waaraan we de reden zouden willen vragen van de schoonheid van het geheel, ze rekenschap laten geven van onze emotie.
Wat in de stad Montjoie, dunkt mij, de aandacht moet boeien van ieder, die graag teekent, dat zijn vooral de daken en de bovenstukken van de gevels. Al is er wel degelijk een algemeene bouworde, een gebruikelijken trant op te merken in de bovenbouw der huizen, die zich vooral uit door het materiaal: hout, leien en kalksteen, en door een zacht gebogen lijn, dicht bij den onderkant van de vooruitspringende daklijsten—toch zult ge er maar heel weinig gelijke of gelijkschijnende huizen vinden.
Wel is het duidelijk, dat de bouwmeesters, elk voor zich strevende oorspronkelijk te zijn binnen de grenzen van 't algemeene plan, er steeds op bedacht waren, dat hun werk letterlijk van uit de hoogte beoordeeld zou worden. De gebouwen daarentegen, die op of tegen de hoogten staan, zijn berekend op den aankijk van beneden en die in de omgeving van het slot, zooals het Hospitaal, zijn weer in overeenstemming met dit gebouw en in een kasteelachtigen, middeleeuwschen bouwstijl opgetrokken.
Na al dit voor ons laaglanders zoo verrassende en indrukwekkende van een stadje tusschen hooge bergen, zal het misschien vreemd klinken als ik zeg, dat ik herhaaldelijk aan