Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/28

Deze pagina is gevalideerd

28

mieren op, net als toen de brug opengedraaid was, en toch staat die zoo vast als 't kan.

Als er veel mieren op het draaiende deel van de brug door een omzwaai in verlegenheid zijn gebracht, dalen enkele slimmerds van de brug af en volgen daarna zelden begane zijpaadjes; ook in de wachtende en dringende massa's aan weerszijden schuilen enkele mierengenieën, die een ouden zijweg inslaan en zoo de tooverbrug vermijden. Maar het gros op de brug blijft rondloopen, al was aan weerszijden van de brug ijle ruimte, en de lui aan weerszijden doen alsof de brug ingestort was.

Nu draait de onderzoeker de brug weer 180°, en in den ouden stand terug; dadelijk stort zich de menigte op de brug en van de brug op den vasten weg.

Deze proefneming waarvan hier alleen de hoofdzaken zijn verteld, zal wel voldoende aangetoond hebben, dat het reukspoor der mieren op een of andere wijze gepolariseerd moet zijn. (Onlangs is gebleken dat er een dubbel spoor is, heen en terug gaande, wat de zaak nog ingewikkelder maakt).

Zonder daarom eenige vaste beteekenis te willen doen hechten aan de plus- en minteekens geeft vorenstaand figuurtje de gedachte van Bethe duidelijk aan.

Hoe zoo'n mierenstraat, waar aan 't eind iets lekkers of nuttigs te halen is, ontstaat, hebben de natuuronderzoekers door de mieren zelf laten vertellen.

Daartoe gebruikt men glanzig papier, dat door een uiterst fijn laagje roet dof is gemaakt; loopt daarover een mier, dan zijn de indrukken der pootjes met de loupe duidelijk te volgen, ja heel goed soms is dan te zien of de indruk, het voetspoor, geprent is door den mier die iets te dragen had of door een onbelaste, een zoekende arbeidster.

Voor een mierennest wordt zoo'n papier onder allerlei