Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/31

Deze pagina is gevalideerd

31

Een andere mier volgde den weg door de stippellijn b aangeduid, kwam bij de suikerkorrels en keerde terug op zijn spoor of bleef er hoogstens een sprietlengte van verwijderd. Tusschen de beide sterretjes ligt een punt waar het diertje de achtvormige lussen, die het al zoekend op den heenweg gemaakt had, nu geheel afsneed. De groote lus evenwel waarin zich de vorige dubbele bevindt, werd niet vermeden op den terugweg.

En nu gebeurt er iets, dat heel vreemd lijkt. Zoolang een weg door een zoekende mier wordt gevolgd, taalt geen andere er naar ook dien kant eens op te gaan, maar zoodra een zoeker op een pad geraakt, waarop pas een gelukkiger mier met buit is teruggekeerd, zwenkt de eerste den weg op naar den kant, waar het lekkers te vinden moet zijn.

Sommige natuuronderzoekers houden vol, dat de mieren elkaar door teekens, hetzij door geluiden of door bekloppen met de sprieten, kunnen vertellen, dat er ergens voedsel of bouwstof te vinden is voor 't nest, of iets anders dat van nut kan zijn.

Hoofdzakelijk berust deze bewering op het onloochenbare feit, dat de mieren al spoedig van elkaar gewaar worden, dat er ergens iets te halen is.

Indien nu de zooeven genoemde ontdekking van Bethe algemeen doorgaat, dan is het niet noodzakelijk in elk geval, waarin onderlinge mededeeling bij mieren buiten twijfel is gesteld, aan een menschelijke wijze van mededeelen door gebaren of geluiden te denken. Dan kan een mier, laten we zeggen „bemerken" of ergens een kameraadje met suiker, honig of vleesch is gepasseerd en van welken kant die rijk beladen werkster kwam.

Intusschen kan ieder die wil, bij elk mierennest opmerken,