98
Het moeilijkste werk schijnt te zijn, een kuil te graven en die te beleggen met vezels, van waterplanten afgetrokken. Alles doet hij met den mond; bekken vol brengt hij op grooten afstand om het wiegje diep genoeg te maken.
Kan hij stevige dunne stengels van waterplanten krijgen, dan plant hij die soms als palissaden in 't rond; en daar deze zich makkelijk laten stekken, ontstaat er zoodoende een ronde levende haag rondom het nest.
Is alles naar zijn zin geconstrueerd, dan lapt en flikt hij nog wat met zijn bek, doet naar onze begrippen heel veel overbodigs, wat misschien broodnoodig is volgens zijn opinie, die wel de juiste zal zijn; en begraaft eindelijk het heele kunststuk onder 't zand, dat hij er met bek en vinnen opwerkt. Alleen twee openingen laat hij vrij, bijna vlak tegenover elkaar.
Zoo van tijd tot tijd heeft hij al eens pauze genomen en de damesafdeeling van het aquarium bezocht, hier en daar wat gespeeld en gestoeid; en nu de wieg klaar is, tracht hij met zachten drang enkele wijfjes uit te noodigen haar eieren er in te leggen.
Soms volgen deze heel bereidwillig de duidelijke wenken van het bloedroode en driftige mannetje, soms ook drijft hij met bijten en bekstompen de wijfjes den nestkant op en rust niet, voor eene of meer door de eene opening in 't nest zijn gedoken en met moeite door de andere er tegenover er weer zijn uitgewrongen.
Telkens na zoo'n manoeuvre van een wijfje, onderzoekt hij nauwlettend den inhoud van het nest en, dunkt hem de voorraad eieren voldoende, dan duldt hij geen wijfje meer in de buurt.
Hij verspreidt zijn homvocht in 't water bij 't nest, de eitjes worden zoo bijna altijd en allemaal bevrucht; en, nog rooder