82
naire arbeiders wilden hun dien geven, de arme boeren sloten zich dus bij de arbeiders aan.
Hier ligt het groote onderscheid tusschen West-Europa en Rusland. In West-Europa, en juist in de voornaamste, de bij de revolutie den doorslag gevende landen, Engeland en Duitschland, bestaan die massa's arme bezitlooze boeren niet in die mate, en er zijn in West-Europa, eenige landen en streken uitgezonderd, ook niet die groote hoeveelheden grond in handen der grootgrondeigenaars. Integendeel, in vele streken van West-Europa, b.v. in Duitschland, Frankrijk, Skandinavië, Holland, België, is het midden- en kleinbedrijf overheerschend.
Hier moeten dus de arbeiders de Revolutie maken zonder de boeren of althans met een, in verhouding tot Rusland, klein aantal van hen. Daar had het Proletariaat een machtigen revolutionairen steun, hier staat het alleen, of zoo goed als alleen. Hier moet het alleen op zich zelf vertrouwen.
Dit is de eerste oorzaak, waarom in West-Europa de Revolutie eerst later komt.
Het tweede onderscheid is: In Rusland was de regeering, de bureaucratie, verrot, in West-Europa, en juist vooral in Engeland en Duitschland, is zij zeer sterk. In Rusland was de kapitalistische klasse zwak, in West-Europa, en vooral in Engeland en Duitschland, is zij zeer sterk. In Rusland was de organisatie van het kapitalisme zwak, in West-Europa en vooral in Engeland en Duitschland, is zij sterk.
De proletarische klasse stond dus in Rusland tegenover betrekkelijk zwakke tegenstanders, in West-Europa staat zij tegenover zeer sterke.
De proletarische klasse stond in Rusland met een talrijke hulpmacht, de arme boeren, tegenover een zwak kapitalisme, in West-Europa staat zij tegenover een zeer sterk kapitalisme, alleen.
De strijd is dus veel zwaarder in West-Europa, dan in Rusland.
De arbeidersklasse in West-Europa is naar verhouding tot de overige bevolking veel talrijker dan in Rusland, maar niet zoo talrijk als de arbeiders met de arme boeren in Rusland te samen.