Pagina:Hertogenbosch en derzelver inwoners bij het begin der negentiende eeuw.djvu/32

Deze pagina is niet proefgelezen
(24)

en daaröm denkt de Meiërijſche Roomschgezinde. (hij beſchouwt een Priester altijd als een wonder van Geleerdheid en Heiligheid): "Het moet toch zeker waarheid zijn, anders zou onze Pastoor 'er wel iets tegen zeggen, maar dit doet hij niet, derhalven zal het zo wel wezen," – Men hoort dezelfde bijgelovigheden van tijd tot tijd herhalen; het een Kind verhaalt, als het iets van dien aart gehoord heeft, zulks weêr aan een ander, en dit verhaalt, op zijne beurt ook iets even zot en dwaas, en zo word het Bijgeloof van lieverlede zeer ſterk voordgeplant. Hier kan ik nog bijvoegen: dat de Winterävonden de Leerscho-

len
 

    digd is, ten velde moest trekken, en zeer bang voor den dood was, begaf zich naar zijnen Priester, om zich hard te laten maken (wat hard maken zij, kan men zien in de Reize door de Majorij in 1798. Bl. 134.) De Priester, in plaats van deze bijgelovigheid ten kere te gaan, gaf denzelven een verzegeld briefjen, waarïn hij geſchreven had: Hondsvot! ſtavast! met last, om het zelve wel te bewaren, en het bij zijne terugkomst weder aan hem ter hand te ſtellen, dan was hij gewis voor alle kogels veilig. Het geluk diende den Soldaat, hij keerde, na geëindigden veldtogt, onbezeerd weêr naar huis. hij vertelde toen alles, en de Priester bekwam hierdoor enen zeer grooten naam. Ieder beſchoude dit als een wonderwerk.