Pagina:Het Bouwbedrijf vol 003 no 007 p 266-268.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

267
HET BOUWBEDRIJF


 

Plattegrond beganegrond en 1—7e verdieping kantoorcomplex. Arch. H. de Fries, Berlijn.

 

geplaatste meubels totaal geen verhouding tot deze ruimten hadden.
In een dezer buitengewoon interessante voordrachten, betrekking hebbende op het staan, het liggen, het zitten enz. van den modernen mensch in vergelijking met den mensch der 17e en 18e eeuw, toonde de architect Loos aan, hoezeer de ornamenten aan de oude gevels, ja de geheele façade-architectuur der 18e eeuw, in oorzakelijk verband staat met en toen heerschenden gang van den mensch in het rustige stadsbeeld van dien tijd.
In tegenstelling tot den modernen, nerveuzen mensch, die zijn blik naar omlaag gericht heeft (waaraan wij o.a. de zgn. voet-lichtreclame danken) ging de mensch uit de 17e en 18e eeuw langzaam, met naar omhoog gerichten blik. Zooals wij aan den gang van den modernen mensch, de moderne voet-lichtreclames te danken hebben, zoo danken wij aan den gang van den mensch uit die tijden de verzorgde ornamentiek in de façaden der huizen. De mensch „mit modernen Nerven” mist zoowel de behoefte daaraan, als den tijd hiervoor.
De invloed van het zich in den loop der tijden veranderende zitten, gaan, staan, liggen enz., is op de architectuur-ontwikkeling niet weinig merkbaar geweest. Men moet de functionalisten, die op het oogenblik de vernieuwing der architectuur in Duitschland, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en ook ten deele in Frankrijk beheerschen, recht laten wedervaren in hun stelling, dat, naar gelang zich onze levensgewoonten en gebruiken wijzigen en verfijnen, onze architectuur zich in verhouding daarmede, organisch zal wijzigen en uiterlijk verfijnen.
De architect Loos aarzelt niet de consequenties zijner functionalistische inzichten, b.v. betreffende het steeds lager worden onzer meubels, te trekken. Waar geconstateerd kan worden, dat onze meubels steeds meer en meer aan hoogte en zwaarte hebben ingeboet, daarentegen aan horizontaliteit gewonnen hebben, ligt het wel voor de hand, dat wij in de naaste toekomst alle meubels kunnen ontberen en evenals de Japanners, den vloer als eenig en universeel „meubel” zullen benutten. Dit zou in vele opzichten de architectuur „verjapaniseeren”, doch het is de vraag in hoeverre dit met Europeesche gewoonten, onbestendige weersgesteldheid, moderne verkeersmiddelen, enz., zou overeen te brengen zijn.
Het „verjapaniseeren” van ons interieur is een tendenz, die niet slechts bij deze functionalisten, doch evenzeer bij moderne architecten als Bruno Taut, (men leze in dit verband diens zeer interessante boekje: „Die Frau als Schöpferin”), Korn, Mendelsohn enz., die esthetische inzichten meer dan functionalistisch-constructieve doen gelden, gevonden wordt. Het is vrijwel algemeen, dat de heerschende voorliefde voor groote vlakken en massa’s, gepaard gaat met het opeischen eener, zoo min mogelijk door meubelovervloed belemmerde, ruimte. De woning zooveel mogelijk als één groote ruimte op te vatten en als zoodanig voor verschillend gebruik en in overeenstemming met de moderne levenseischen in te deelen, is in bijna alle landen aan de orde gekomen en men moet wel zeer bevooroordeeld zijn, wanneer men deze tendenz niet overeenkomstig een algemeene, zich in alle landen gelijktijdig voltrekkende woon-cultuur, wil zien.
Ten spijt van hen, die architectuur nog zoo gaarne als met het landschap samensmeltend opvatten, wordt de woning steeds meer en meer een goed hanteerbaar gebruiksapparaat. Ik meen dat de Zwitser Le Corbusier-Saugnier de eerste was, die in dit verband van een „woonmachine” sprak, een opvatting, welke door de Duitschers en Tsjechen gretig werd aanvaard.
Walter Gropius, de leider van het Bauhuis te Dessau,