Op advies van de vrijzinnig-democratische voorman, mr. Oud, sinds kort burgemeester van Rotterdam, had hij op 5 juli de voorzitters van de fracties der zes grote democratische partijen - rooms-katholieken, anti-revolutionairen, christehjk-historischen, liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaaldemocraten - bijeengeroepen. Zijn concept-program had, zoals te verwachten was, onvoldoende instemming verworven.[1] Daarmee stond de mislukking van zijn formatiepoging vast.
Vast, ook voor de Koningin. Het benauwend perspectief dat Nederland in weken waarin over het lot van Europa beslist zou worden, bestuurd zou worden door een demissionair, en dus zwak, kabinet, deed haar tot een ongewone stap besluiten. Voor de avond van 7 juli belegde zij een besloten bijeenkomst in het Paleis Noordeinde waartoe, behalve de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer, mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk en mr. J. R. H. van Schaik, ook de vice-voorzitter van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, en een van de zes Ministers van Staat, mr. D. Fock, uitgenodigd werden, de laatste vermoedelijk omdat in zijn persoon de liberalen vertegenwoordigd zouden zijn. De Koningin had voor hen een verrassing in petto: de vier staatslieden zouden over de militaire eisen van het ogenblik rechtstreeks voorlichting krijgen van de chef van de generale staf, luitenant-generaal Reynders, en de chef van de marine-staf, vice-admiraal Furstner. Die voorlichting zou nog op zich laten wachten.
Onder de vier die op die avond in het voorgeschreven rokcostuum van 8 uur af aan het beraad met de Koningin zouden deelnemen - de vijfde geïnviteerde, jhr. mr. G. C. W. van Tets van Goudriaan, een slanke en hoofse edelman, al achttien jaar directeur van het Kabinet der Koningin, zou slechts de notulen maken - was mr. van Schaik, zeven-en- vijftig jaar oud, de Benjamin. In 1917 gekozen tot lid van de Tweede Kamer, was hij er spoedig de leider geworden van wat men de 'linkervleugel' van de RoomsKathoheke Staatspartij was gaan noemen. Zijn stem en die van enkele gelijkgezinden hadden de doorslag gegeven toen in 1923 de Vlootwet met de kleinst-mogehjke meerderheid (49 stemmen voor, 50 tegen) verworpen werd. In *29 was hij voorzitter van de Tweede Kamer geworden; na vier jaar als minister van justitie te zijn opgetreden - zijn beleid zal nog ter sprake komen -, had hij in *37 dat voorzitterschap opnieuw aanvaard.
Fock was van de vier de oudste: hij was een-en-tachtig. Al vóór de eerste wereldoorlog was hij minister van koloniën en gouverneur van Suriname geweest. Vier jaar na zijn verkiezing als lid van de Tweede Kamer,
- ↑ P. J. Oud: Het jongste verleden, dl. VI (1951), p. 134-35. G. J. Lammers: De kroon en de kabinetsformatie (1952), p. 11 6.
2