Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/20

Deze pagina is niet proefgelezen

KONING WILLEM III

van een in de negentiende eeuw steeds meer degenererende dynastie die rijk was aan zonderling-gespleten typen: bulderende tyrannen, teder en wreed, impulsief en inert-vroom en losbandig tegelijk, voor wie de omgeving beefde, maar die, als de bui was uitgewoed, als was in gewiekste handen waren.'[1]


Verscheidene van deze eigenschappen vinden wij in Willem III terug: kon hij het ene moment met bliksemende ogen 'geweldig bulderen, door driftbuien overheerst', het andere was hij 'kinderlijk goedig en hartelijk'. [2] Had hij iemand mateloos gekwetst (en dat kwam nogal eens voor), dan kon hij zich ook mateloos inspannen om zijn leedwezen te tonen. Ook op staatkundig gebied neigde hij tot uitersten: de Pruisen haatte hij, uitbundig was zijn lof voor Napoleon III. Alleen op het gebied van dc godsdienst was hij wars van alle extremisme. 'Mijn voorouders', zei hij eens in de tijd van Afscheiding en Réveil, 'hebben nooit het protestantisme in die exclusieve zin uitgelegd als nu vele heethoofden. Integendeel, de essentie van het protestantisme is verdraagzaamheid.... Ik zal dan ook altijd verdraagzaam wezen.'[3]

Die verdraagzaamheid droeg een vrij abstract karakter. Tot zijn omgeving strekte zij zich in elk geval niet uit, evenmin tot zijn gezin. Koningin Sophia was een hoogst intelligente en ontwikkelde, zij het onevenwichtige vrouw die de excessen en grillen van haar onbeheerste echtgenoot niet verdroeg en ze hem ook spoedig niet meer vergaf. De twee prinsen, Willem en Alexander (de derde, Maurits, was op zevenjarige leeftijd overleden), kozen in de twisten die het koninklijk gezin gingen verscheuren en tussen de twee echtgenoten een blijvende verwijdering teweeg brachten, de zijde van hun moeder die, lijkt het, door toegevendheid al even weinig tot de stabiliteit van hun persoon bijdroeg als de gekrenkte koning dat door zijn tyrannieke gestrengheid deed. Willem, de kroonprins, werd in de jaren '70 door zijn vader, de koning, gedwarsboomd in zijn voornemen, met de beeldschone Anne Mathilde gravin van Limburg Stirum in het huwelijk te treden: de koning zag er een mésalliance in, althans dat beweerde hij. Achter de houding van de kroonprins vermoedde hij machinaties van de koningin, van 'dat infame schepsel', zoals hij haar, in drift, in die tijd eens aanduidde[4]: hij zou niet toegeven. De kroonprins vluchtte in '76 naar Parijs. Een jaar later stierf koningin Sophia. Weer vroeg de kroonprins, zeven-en-

  1. L.J. Rogier in De Tijd, 21 juli 1951.
  2. C. W. de Vries: Overgrootvader Willem III, p. 41.
  3. Aldus in de al eerder gememoreerde bijeenkomst, 16 okt. 1849, met twee ministers en de directeur van zijn kabinet, aangehaald a.v., p. 55.
  4. Maar Majesteit! .... De geheime dagboeken van minister A. W. P. Weitzel, p. 122.

13