Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/26

Deze pagina is niet proefgelezen

DE DWANG

overlijden van Willem III, toen de tienjarige Wilhelmina gedwongen werd, geruime tijd geheel alleen bij zijn lijk in de sterfkamer te zitten ten einde zich te doordringen van de majesteit van de dood.[1] Twee-en-zeventig jaar later, 'de laatste dag in november 1962 dat zij nog een poging deed om op te staan, ging dat met de roep: 'Ik wil geen Alexander zijn, mijn moeder heeft altijd gezegd: je moet je er tegen in zetten.''[2]

Als tweede factor die de door de conventies voorgeschreven dwang versterkte, zien wij het met het voorafgaande samenhangende beleid van sommige opvoeders. Met name de Engelse gouvernante, Miss Winter, was doordrongen van het besef (haar zeker ook door de koningin-moeder ingescherpt) dat zij geen andere opdracht had dan (wij citeren hetgeen Wilhelmina van haar opvoedster te horen kreeg) 'to train your character, to make a bold and a noble woman out of you, unflinching and strong.'[3] Wat hier aan conflicten uit voortgevloeid is, kunnen wij slechts gissen. Miss Winter 'kroop voor niemand in haar schulp of ging voor wie dan ook uit de weg'[4] - gaat het te ver, te veronderstellen dat ze op haar pupil een immense druk uitoefende; Onbarmhartig werd de jonge koningin in de vormen geperst die haar opvoeders voor de juiste hielden. Het is waarlijk geen wonder dat, als reactie daarop, in haar krachtige persoonlijkheid een driftige aggressiviteit gewekt werd.

Op te groeien als lid van een boven alle andere families gestelde en daardoor in psychologisch opzicht een aparte plaats innemende koninklijke familie dunkt ons onder de meest gunstige omstandigheden een proces met specifieke moeilijkheden. In de omstandigheden van haar eigen familie heeft Wilhelmina het in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw wel buitensporig moeilijk gehad. Mag men, aan de overmatige toegevendheid en aan de overmatige dwang denkend, spreken van een voortdurende afwisseling van gloeiend-hete en ijskoude stortbaden; Ze werd er, zonder twijfel, door gehard, ja gestaald; maar die grillige afwisseling wekte in haar ook, mede gegeven haar onstuimig temperament, op emotioneel gebied een situatie waarbij de negatieve en positieve stemmingen en gevoelens (Booy spreekt, wellicht ietwat overdreven, van 'himmelhoch jauchzende en zum Tode betrübte-stemmingen, schroeiende haat, smeulende rancune, bloedwarme sympathieën, bandjirs van blijdschap en afgronddiepe ontgoochelingen'[5]) vlak naast elkaar lagen–een geheel van tegendelen dat zij zelf als regel aan haar Russische afkomst toeschreef[6], maar waarbij wij

  1. F. van 't Sant, 26 juni 1956.
  2. Brief, 5 dec. 1968, van Th. Booy.
  3. Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 53.
  4. A.v., p. 54.
  5. Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina (1965), p. 31.
  6. A.v.

19