Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/68

Deze pagina is niet proefgelezen

DE EERSTE WEKEN

matie gevergd. Al die taken werden stipt verricht, incidenten bleven uit. Dat was de regering een grote geruststelling. Elke dag die zonder moeilijkheden verliep, versterkte bij diegenen die tot dat optimisme geneigd waren, de hoop, ja de verwachting dat het wonder van '14-'18 zich opnieuw zou voordoen en Nederland voor het oorlogsgeweld gespaard zou blijven.

Zo dacht wel bij uitstek de minister-president, jhr. de Geer. Oorlogvoeren lag hem niet—wij deden dat al uitkomen toen wij in ons Voorspel zijn persoon schetsten. Ook vermeldden wij daarin dat hij, op 4 augustus met de formatie belast, al op de 5de aan Colijn het denkbeeld voorgelegd had, als premier op te treden van het kabinet dat hij, de Geer, zou vormen. Colijn had dat geweigerd, maar met de toevoeging, 'dat hij er mogelijk over denken wilde als de toestand ernstig werd.'[1] Welnu—de toestand was ernstig geworden: er was oorlog in Europa. Op de avond van 5 september zocht de Geer Colijn opnieuw op. 'Hij meende', legde Colijn vast,

'dat het voor de positie van het kabinet en voor het gezag ervan in binnen- en buitenland beter was dat ik de leiding had dan hij. Hij bood mij dus aan, uit het kabinet te treden en voor mij plaats te maken. Desvereist was hij bereid om het presidium aan mij over te dragen en zelf het departement van financiën te behouden.'[2]

Colijn vroeg bedenktijd. Een dag later formuleerde hij zijn weigering:

'Na rijp overleg ben ik tot de conclusie gekomen dat ik op uw suggestie in ontkennende zin moet antwoorden. De gronden hiervoor zijn deels van zakelijke, deels van persoonlijke aard. De Anti-Revolutionaire groep had bezwaren om mede te werken aan de samenstelling van het huidige kabinet. Het zou wel vreemd zijn indien ik, zonder dwingende noodzaak, daartegen inging.

Het persoonlijke element werkt ook mee.

De heren Steenberghe en Welter weigerden hun medewerking aan mijn formatie en gingen op uw voorstel in, hoewel uw program van het mijne niet verschilde.[3] Albarda was de heftigste bestrijder bij het debat over mijn verklaring.[4] Het is toch wel een vreemde positie dat ik nu de leiding zou overnemen.

  1. Proces-verbaal, 31 jan. 1947, van verhoor van D. J. de Geer (Bijz. Raad van Cassatie, dossier-de Geer, proces-verbaal no. 52), p. 2.
  2. Aantekening, 5 sept. 1939, in Colijns 'politiek dagboek', aangehaald door G. Puchinger: Colijn. Momenten uit zijn leven (1962), p. 182.
  3. Dat is niet geheel juist. De Geer had in zijn program gerept van de mogelijkheid van het aangaan van extra leningen voor 'productieve openbare werken'; ook wilde hij de werkloosheid bij onderwijzers tegengaan door bij het lager onderwijs het aantal leerlingen per klas te verlagen. Tegen beide voorstellen zou Colijn stellig bezwaren gehad hebben.
  4. Bedoeld wordt het debat in de Tweede Kamer op 27 juli 1939.

62