Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/9

Deze pagina is niet proefgelezen

KONINGIN WILHELMINA

Wat generaal Snijders in wezen dacht van de situatie waarin zich het land bevond, zette hij vijf weken later op schrift. Naar zijn overtuiging was de Nederlandse krijgsmacht weinig waard; Duitsland kon ons onverhoeds overvallen en dan was van de zijde der Entente (Frankrijk, Engeland en Amerika) niet voldoende hulp te verwachten; zou daarentegen de Entente ons ooit de oorlog aandoen, dan zouden de Duitsers veel gemakkelijker tot het verlenen van bijstand kunnen overgaan. 'De vooruitzichten nopens de militaire gevolgen van een oorlog met Duitsland zijn inderdaad voor ons belangrijk ongunstiger dan die bij een oorlog met de Entente' - zo vatte de generaal eind mei zijn inzichten samen[1]; een samenvatting die, schijnbaar louter militair, niet vrij was van politieke ondertonen.

Op 22 april was hij in het gesprek met Cort van der Linden en de Jonge zo ver nog niet gegaan. Toen had hij zich wel in pessimistische bewoordingen uitgelaten over de mate waarin de Nederlandse krijgsmacht weerstand kon bieden aan een Duits offensief en met dat pessimisme alleen al had hij de ministers die voor de Duitse eisen niet wilden zwichten, een kwade dienst bewezen. Het had wrevel gewekt, maar vooral ook een onduidelijkheid doen ontstaan die opgehelderd moest worden. Dus liet jhr. de Jonge vier dagen later de opperbevelhebber van land- en zeemacht nog eens bij zich komen voor een grondig gesprek; hij zorgde voor twee getuigen: zijn landmacht-adjudant, kapitein Röell, en het hoofd van de afdeling generale staf ten departemente, majoor Insinger. 'De tijd voor kritiek is voorbij', hield de minister de opperbevelhebber voor. 'Wij moeten thans voorzichtig zijn met onze uitlatingen en liever trachten, cr van te maken wat er van te maken is.' Maar generaal Snijders gaf geen krimp. Hij maakte het nog erger, 'zelfs noemde hij', aldus de Jonge, 'eventuele verdediging van Nederland doelloos![2] De Jonge brak het gesprek over dit onderwerp af en toen de opperbevelhebber vertrokken was, stond het voor hem, majoor Insinger en kapitein Röell vast, dat deze defaitistische, in zijn hart pro-Duitse generaal zo spoedig mogelijk ontslag diende te krijgen. De Jonge ging daarbij niet over één nacht ijs: hij besefte dat hij met een voorstel tot ontslagverlening eerst in de ministerraad kon komen als hij een opvolger had. Het zoeken nam hem bijna twee weken: toen meende hij in de sous-chef van de staf van het algemeen hoofdkwartier, gcneraal-majoor Burger, de man gevonden te hebben die de plaats van generaal Snijders kon innemen.

  1. C.J. Snijders: 'Nota over de militaire toestand van Nederland' (29 mei 1918), Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919. Derde periode, Vijfde deel 1917-1919 I (1964), p. 534-46. Verder aan te halen als Bescheiden buitenl. politiek 1917-1919 I.
  2. B. C. de Jonge: Herinneringen (1968), p. 41.

2