Pagina:Het Vaderland vol 046 no 023 Ochtendblad.pdf/2

Deze pagina is proefgelezen

„One step”, „Two step”, „Pas de l’ours”, „Manixe Brésilienne”, „Skating wals” — het wonderlijke bewegingsspel, dat in dit seizoen al wat danst in verrukking heeft gebracht, al wat niet danst of kitteloorig of nieuwsgierig maakt. En dat vooral vreemd en ingewikkeld genoeg is om als variété-nummer te worden gebruikt.
Ware het overige van het programma beter verzorgd geweest, het verdienstelijk optreden dezer danskunstenaars zou meer relief hebben gehad. Nu bleef het te veel aanschouwelijk onderricht en bleef het meerendeel der toeschouwers...... toeschouwer.
De pech werd veroorzaakt door het plotseling verhinderd zijn van den aangekondigden chansonnier De Canter, die ongesteld werd. De tijd om voor goede vervanging te zorgen, schijnt daarbij te kort te zijn geweest. Vandaar het euvel, dat men tegen Donderdagavond hoopt weg te nemen.



— De heer Hagerup, gezant van Noorwegen bij ons Hof, is, na eenigen tijd alhier vertoefd te hebben, weer naar Noorwegen vertrokken.

— De commissaris der Koningin in Overijsel, mr. A. F. L. graaf van Rechteren Limpurg Almelo, is alhier in hotel den Ouden Doelen aangekomen.

— De wethouder voor de Gemeentefinanciën is verhinderd morgen spreekuur te houden.

— Op 31 dezer zal ’s avonds in café Hollandais door de Vereeniging ter bevordering van de lichamelijke schoolopvoeding een vergadering worden gehouden, toegankelijk voor alle belangstellenden en waarin nog eens de bedoeling der Vereeniging uiteen gezet en een definitief bestuur gekozen zal worden.



Uit andere plaatsen



Nieuw gemeentehuis.

De Raad der gemeente Ambt-Doetinchem besloot met 7 tegen 1 stem en 2 onthoudingen tot den bouw vaneen nieuw gemeentehuis.



— B. en W. van Arnhem stellen voor aan den heer H. J. Hagelen, benoemd tot onderdirecteur der Rijkspostspaarbank, met ingang van 1 Februari a. s. eervol ontslag te verleenen als adjunct-administrateur bij de gemeentespaarbank. Ter benoeming tot adjunct-administrateur bij die spaarbank wordt door B. en W. aanbevolen de klerk 1e klasse A. J. Thomassen.

— Dr. D. N. Jansen, een algemeen geacht geneeskundige te Schiedam, is na een kortstondige ziekte in den ouderdom van 46 jaar, in het ziekenhuis „Eudokia” te Rotterdam overleden.



GEMEENTERADEN.

NIEUWOLDA. — De Raad besloot met ingang van 1 Mei de gemeentetollen af te schaffen.



Gemengd nieuws

IJS.

Rivierberichten van 27 Januari. — Keulen, drijfijs. — Lobith, drijfijs over 1/7 der rivierbreedte. — Nijmegen, blank water. — Arnhem, drijfijs over 1/10 der rivierbreedte. — Westervoort, drijfijs over 3/4 idem. — Kampen, ijs vast. — Venlo, blank water. — Grave eenig drijfijs.
Gorinchem, eenig drijfijs. — Dordrecht, ijs vast. — Vreeswijk, drijfijs over 1/10 der rivierbreedte. Schoonhoven, drijfijs over 1/4 idem. — Krimpen, drijfijs over 1/2 idem. — Hoek van Holland, drijfijs over 2/3 idem. — Moerdijk, drijfijs over 1/5 idem. — Hellevoetsluis, zwaar drijfijs over 2/3 idem. — Bruinisse, drijfijs over 1/10 idem.



De zaak-Pinheiro.

Aan het verzoek der Belgische crediteuren tot uitlevering van Pinheiro is tot dusver nog niet voldaan. Deze bevindt zich te Weenen nog steeds in hechtenis. Eenige dagen geleden heeft hij aan zijn familie eenig geld verzocht om zijn verblijf in de Oostenrijksche gevangenis wat minder hard te doen zijn. Aan dit verzoek is voldaan.
Naar men weet, ontbreekt aan de gevonden diamanten nog voor een waarde van 40 à 60000 gulden. Bij verschillende diamanthandelaren is navraag gedaan, maar niemand kan eenige opheldering geven.
De eenige die daartoe misschien wel in staat is, nl. Brandon, heeft het land verlaten. Het spreekt vanzelf, dat ook Pinheiro, zoodra hij uitgeleverd zal zijn, op dit punt wordt ondervraagd. (Hbld.)



Postzegeldiefstal.

Naar de Asser Ct. verneemt, is degene, die, in verband met den postzegeldiefstal te Ten Boer in verzekerde bewaring was gesteld, weer op vrije voeten gelaten.



Afschaffing der kermis.

De Raad der gemeente Dodewaard heeft besloten tot afschaffing van de kermis.



Draadlooze telegrafie.

De N. Amh. Ct. meldt, dat de Minister van Waterstaat aan enkele aanvragers — horlogemakers — in Arnhem vergunning heeft verleend voor den aanleg en het gebruik van een installatie, enkel geschikt tot het ontvangen van radiotelegrafische seinen.
De redactie teekent bij het bericht aan, dat de signalen tot vaststelling van den juisten tijd, des middags te 12 uur worden ontvangen en dat voor belangstellenden gelegenheid bestaat daarbij tegenwoordig te zijn.



Botsing van locomotieven.

Maandagavond ontstond op het emplacement van het Maasstation te Rotterdam een botsing tusschen de locomotief „Jumbo” en een rangeermachine. Laatstgenoemde ontspoorde, de eerste werd beschadigd.



— Men meldt ons nader uit Leiden:
Gisterenmiddag te ongeveer 3.15 is even voorbij Voorschoten van den sneltrein 53, welke te 2.30 uit Amsterdam naar Rotterdam vertrekt, de voorste der beide locomotieven defect geraakt. Met de achterste locomotief kon evenwel de trein, na eerst te zijn achteruitgereden om op het linker spoor te komen, de reis naar den Haag worden voortgezet. De dienst ondervond groots vertraging, aangezien onder Voorschoten gedurende geruimen tijd slechts over éen spoor kon worden gereden en op het station te Leiden stonden op een zeker oogenblik eenige treinen achter elkaar te wachten, alvorens de reis te kunnen voortzetten. Te 6 uur ongeveer was de lijn weer vrij en was de dienst weer geregeld.

— De schade, toegebracht aan de boot Volharding, die te Woubrugge door de bevolking zoo werd gehavend, omdat de boot het ijs beschadigde, bedraagt ongeveer f1600 Oe geheel teakhouten kajuit is vernield.
De boot ligt thans te Gouda.

— Door de politie is aangehouden de 17-jarige K., te Haarlem woonachtig en een tweede persoon, verdacht van de inbraak in de villa „Mariaheuvel” aan den Parkweg te Bloemendaal, behoorende aan mevrouwde weduwe Laan—Sligcher te Wormerveer.

— Door de politie te Middelburg is aangehouden A. L., aldaar, verdacht van openbare schennis der eerbaarheid. L. werd reeds vroeger voor hetzelfde veroordeeld.



STATEN-GENERAAL



TWEEDE KAMER



INKOMSTENBELASTING.

De Minister van Financiën heeft een Nota van Wijzigingen ingediend op het wetsontwerp tot heffing eener inkomstenbelasting.
In de toelichting zegt de Minister o. a.:
Van de thans aangebrachte verandering, waarin de reeds vroeger in de wet op de vermogensbelasting aan te brengen wijzigingen zijn opgenomen, is de voornaamste, dat het onroerend goed naar de verkoopwaarde moet worden aangegeven.
De gevallen zijn niet zeldzaam, dat de verkoopwaarde nu het dubbele, ja het driedubbele beloopt van het naar de belastbare opbrengst gekapitaliseerde bedrag.
De bezwaren tegen een verplichte aangifte van de verkoopwaarde indertijd geopperd komen niet klemmend genoeg voor om dezen misstand met opzet te doen voortbestaan.
Onoverkomelijk zal de moeilijkheid aan de contrôle verbonden, voor de registratieambtenaren niet zijn.
Dat de verplichaing het roerend goed naar de verkoopwaarde aan te geven, tot veel verschil van gevoelen tusschen den aangever en den inspecteur der registratie aanleiding kan geven, wordt niet betwist, maar dit is — zegt de Minister — ook mogelijk met bijna alle andere vermogensbestanddeelen, omdat ook zij naar hun werkelijke waarde moeten worden aangegeven.
De Minister heeft nog overwogen, of hij eenerzijds aan de bezwaren eener schatting van de verkoopwaarde van vast goed kon tegemoet komen en anderzijds de ongelijkheid van thans ten aanzien van de waardebepaling van gebouwde en ongebouwde eigendommen kon opheffen door voor te stellen de vermenigvuldigcijfers — nu 15 en 20, — te veranderen in 30 [en?] 40, met behoud van de bestaande bevoegdheid, om alle onroerende goederen naar de verkoopwaarde aan te geven.
Hij heeft echter dit denkbeeld laten varen, omdat daarbij de ongelijkheid wel in belangrijke mate zou worden verminderd, maar toch ten aanzien van een groote categorie van onroerende goederen niet werd opgeheven.
Daarnaast zou dan niet alleen ten aanzien van de in art. 7b genoemde onroerende goederen de aangifte naar de verkoopwaarde moeten blijven bestaan, waardoor bestaande moeilijkheden zouden voortduren, maar voor verschillende andere onroerende goederen zou de aldus gekapitaliseerde belastbare opbrengst de verkoopwaarde niet benaderen, laat staan bereiken.
Moet het onroerend goed naar de verkoopwaarde worden aangegeven, dan wordt het niet redelijk geacht, om hem, die een recht van opstal, van erfpacht of van dusgenaam de vaste huur heeft, te beschouwen als eigenaar van den grond. Zijn draagkracht wordt bepaald naar de wezenlijke waarde van zijn recht.
Voorgesteid wordt te bepalen, dat indien de waarde van het vermogen minder bedraagt dan f 16.000, geen belasting verschuldigd is. Is de waarde f 16.000 of meer, doch minder dan f 30.000, dan is verschuldigd f 1 van elke geheele som van f 1000, waarmede zij het bedrag van f 15.000 te boven gaat. Is zij f 30.000 of meer, dan is verschuldigd f 0,50 van elke geheele som van f 1000.
Nu het belastingplichtig vermogen eerst bij f 16.000 zal aanvangen, wordt er te meer reden aanwezig geacht, in alle gevallen een specifieke aangifte verplichtend te stellen.
Naar aanleiding van deze onder dagteekening van 27 Januari en van de op 14 dezer ingezonden Nota van Wijzigingen, welke nota’s belangrijke veranderingen brengen in het wetsontwerp, geeft de Commissie van Rapporteurs in haar heden ingezonden verslag de Kamer in overweging als nog tot een afdeelingsonderzoek betreffende deze wijzigingen over te gaan.

REGELING VAN HET LE­VENS­VER­ZE­KE­RINGS­BE­DRIJF.

Het Voorloopig Verslag over bovengegemoemd wetsontwerp is verschenen.
Betwist werd in de eerste plaats de stelling der Regeering dat geen verschil van gevoelen zou bestaan over het noodzakelijke van een wettelijke regeling van het le­vens­ver­ze­ke­rings­be­drijf. Eenige leden verklaarden zich van die noodzakelijkheid niet overtuigd en betoogend dat de confitures op het gebied der levensverzekering in ons land hoogst zelden voorkomen en stellig niet meer dan op het gebied van eenig ander bedrijf, verklaarden zij, zoolang de Regeering de onvermijdelijkheid, althans de groote wenschelijkheid van het ingrijpen van den wetgever niet heeft aan getoond te aarzelen hem dan aan het wetsontwerp te geven. Zij konden zich niet onttrekken aan den indruk, dat de aandrang van de zijde der le­vens­ver­ze­ke­rings­maat­schap­pij­en zelve om in haar vrijheid van bedrijf te worden beperkt, geboren is uit de begeerte der groote instellingen om zich de lastige concurrentie der kleine van den hals te schuiven en meenden dat een dergelijk streven niet in de hand behoort te worden gewerkt.
Vele andere leden verklaarden zich daarentegen van de noodzakelijkheid van wettelijke maatregelen, zelfs van de urgentie daarvan, doordrongen en betoogden dat in schier alle beschaafde landen men begrepen heeft dat voor het levensverzekeringsbedrijf speciale wettelijke regelen behooren te worden gesteld, wil men op den duur groote schade voor talloozen voorkomen. In verband hiermede werd o.m. uiteengezet dat dit bedrijf wegens den mathematischen grondslag waarop het is gebouwd „veel te ingewikkeld is om door het groote publiek te worden gecontroleerd; bovendien eischen de meeste contracten op dat gebied het geven van crediet aan den verzekeraar op zeer langen termijn en in de derde plaats kan wie eenmaal een levensverzekering of een overeenkomst betreffende een lijfrente gesloten heeft, daarvan niet zonder groot geldelijk nadeel af, terwijl, wanneer men zich dit nadeel getroosten wil, niet zelden inmiddels wegens den verder gevorderden leeftijd, de gelegenheid is voorbijgegaan om op aannemelijke voorwaarden bij een andere instelling een overeenkomst te sluiten, waarmede hetzelfde resultaat bereikt wordt als met de ontbondene. Er is dan alle aanleiding voor den wetgever te trachten het publiek waarborgen te verschaffen voor de soliditeit van een levensverzekeringsmaatschappij, ook in een meer verwijderde toekomst, en men wenschte dat de wettelijke regeling spoedig tot stand mocht komen.
Bij beschouwingen over de geschiedenis der wettelijke regeling van het levensverzekeringsbedrijf ten onzent werd door de voorstanders eener regeling met nadruk ontkend dat het ontbreken eener regeling geen nadeelige gevolgen zou hebben gehad, en betoogd dat er, niettegenstaande er weinig faillissementen voorkomen, veel is wat den toets zelfs van de meest gematigde critiek niet kan doorstaan, veel meer dan ter kennis komt van het publiek, en dat laatste is juist het grootste euvel dat allereerst moet worden weggenomen. Ook werd er op gewezen, dat het bestaan eener wettelijke regeling hier te lande aan de positie onzer maatschappijen in het buitenland ten goede zou komen. En eindelijk werd ten stelligste ontkend dat de gansche beweging voor wettelijke regeling zou uitgaan van de groote maatschappijen met het doel de kleine door belemmerende bepalingen het leven moeilijk te maken wel ware wenschelijk dat als gevolg der wettelijke regeling een eind kwam aan de voortdurende toeneming van het aantal kleine en zeer kleine maatschappijen, omdat de levensverzekering gebouwd is op de waarschijnlijkheidsleer en deze laatste alleen dan een betrouwbaren grondslag oplevert wanneer het aantal verzekerden groot genoeg is. Ook is voor een kleine maatschappij de verleiding zeer groot om niet voor voldoende herverzekering te zorgen, en een maatschappij, waarvan de wiskundige opzet onberispelijk is, kan in de practijk falen indien voor herverzekering niet voldoende gezorgd is.
Door enkele leden werd het denkbeeld bepleit — echter door vele leden bestreden — om het levensverzekeringsbedrijf te maken tot een staatsmonopolie, gelijk in Italië is geschied.
Verder wordt als het gevoelen van vele leden medegedeeld, dat het moet worden toegejuicht dat de Regeering, geplaatst voor de keuze tusschen het Duitsche, het Fransche en het Engelsche stelsel, het Engelsche heeft gekozen, maar de motiveering dier keuze werd niet overtuigend geacht, gelijk nader uiteengezet wordt.
Twijfel werd voorts uitgesproken of het gekozen stelsel van openbaarheid zonder verdere staatsbemoeiing wel vele resultaten za! opleveren, terwijl van verschillende zijden ook de opmerking gemaakt werd dat de regeling slechts in zeer betrekkelijken zin een navolging van de Engelsche kan worden genoemd, en dat men zich niet met zoo schetsmatige regeling als hier voorgesteld, welke men eigenlijk als niet meer dan een voor-ontwerp van een werkelijke regeling der motie aanmerkte, kon vereenigen. Men vroeg in dat verband waarom de Regeering het ontwerp dat de Vereeniging voor Levensverzekering maakte en dat den Regeering ten dienste stond, geheel ongebruikt liet. Verscheidene leden merkten intusschen op dat h. i. het ontwerp der Vereeniging de tegenovergestelde fout maakt als het regeeringsontwerp door te veel te regelen en te veel in bijzonderheden af te dalen. Herinnerd werd bij deze beschouwingen aan het rapport van den heer N. A. De Lieme aan het Internationaal Congres voor verzekering te Weenen uitgebracht, en waarin een krachtiger toezicht dan in het ontwerp der Vereeniging voorkomt, noodzakelijk wordt geoordeeld.
Verder verklaarde men vrij algemeen bezwaar te hebben tegen de uitsluiting van de Volksverzekering, welke in dit wetsontwerp is neergelegd en op welker terrein de meeste misbruiken voorkomen. Verscheidene achtten dit een zoo ernstige leemte in de regelen, dat zij, wanneer het ontwerp op dit punt niet werd aangevuld, hun medewerking aan het tot stand komen dezer wet niet wenschten te verleenen. Enkele spraken ook den wensch uit dat een wettelijke regeling der Volksverzekering ook waarborgen zoude scheppen tegen het gevaar van misdadige praktijken, die in sommige landen met uitgebreide volksverzekeringen gepaard gaan, met name verzekeringen op het hoofd van kinderen op een al te lagen leeftijd, met bepaling, dat de uitkeering komt aan de ouders of den verzorger.
Ten aanzien van de vraag welke regeling voor de Volksverzekering het meest aanbeveling verdient, werd door verschillende leden opgemerkt, dat het stelsel, hetwelk dat wetsontwerp huldigt, voor de volksverzekering niet voldoende schijnt, en betoogd dat een meer ingrijpend Staatstoezicht beter op zijn plaats zou zijn, waarmede echter niet gezegd is, dat voor de Volksverzekering een afzonderlijke wet noodig is. Sommigen zouden de wettelijke regeling willen zien uitgebreid tot de begrafenisfondsen. Verder werden nog verschillende wenken op dit gebied gegeven.
Uitvoerige beschouwingen werden voorts gewijd aan de buitenlandsche maatschappijen en bij vele leden bleek eenstemmigheid in dezen zin, dat men voor deze maatschappijen dezelfde bepalingen wenschte als voor de binnenlandsche. Door de buitenlandsche vrij te laten krijgen deze een voorsprong boven de nationale, waartegen enkele andere eischen niet opwegen. Enkele leden wenschten voor de buitenlandsche maatschappijen het concessiestelsel te zien ingevoerd en eenigen wilden ze geheel vrij laten.
Algemeen achtte men het voorts een leemte dat bepalingen betreffende de overdracht van de portefeuille aan een andere en betreffende samensmelting van ondernemingen in het wetsontwerp geheel ontbreken, en men achtte het dringend noodig die leemte aan te vullen, in de eerste plaats in het belang der verzekeringnemers, en vervolgens ter vergemakkelijking van overdracht en samensmelting in gevallen waarin daarvoor goede reden bestaat. In dit verband werd er op gewezen dat ten onzent en terecht reeds neiging tot overdracht en samensmelting bestaat en dat het, naar men meende, op groote schaal tot concentratie van bedrijven zal moeten komen, wil de toestand op levensverzekeringsgebied ten onzent geheel gezond worden.
Naar het oordeel van sommige leden verdient het aanbeveling speciale eischen ten aanzien von het kapitaal te stellen bij de oprichting van een onderneming van levensverzekering. Een bepaling betreffende de grootte van het kapitaal ware h. i. voor levensverzekeringmaatschappijen op haar plaats. Men herinnerde aan de hooge eischen in dit opzicht in Duitschland gesteld.
Voorts werd aanbevelenswaardig geacht een grootere verplichte storting dan van 10 pCt., gelijk in art. 51 Wetboek van Koophandel voorgeschreven, waartegen werd aangevoerd, dat dan het opeischbaar kapitaal, hetwelk een belangrijke waarborg voor de verzekeringnemers oplevert, geringer zou worden.
Andere leden hadden bezwaar tegen het stellen van hoogere eischen wat het maatschappelijk kapitaal betreft, in het bijzonder met het oog op de volksverzekering.
Verscheidene leden wilden in het wetsontwerp bepalingen opgenomen zien, die er tegen waken, dat maatschappijen, welke in zoodanigen toestand zijn geraakt, dat de rechten der verzekeringnemers niet langer gewaarborgd kunnen heeten, voortgaan met het doen slinken van haar reserves, zoodat de verzekeringnemers er onvermijdelijk steeds slechter aan toe komen.
Zij wilden daarom voorschriften krachtens welke een onderneming door een rechterlijke autoriteit onder voogdij kan worden gesteld.
Anderen spraken de vrees uit, dat, indien men het ontwerp in den door evenbedoelde leden bedoelden zin zou willen zien aangevuld, het tot stand komen van een wettelijke regeling aanmerkelijk zou worden vertraagd.
Vele leden meenden, dat de instelling van een verzekeringskamer verplichtend moest worden voorgeschreven. Andere leden wilden de zienswijze van den Minister omtrent de vraag of een zoodanige kamer al dan niet onmisbaar is te achten, vernemen, alvorens hun oordeel ten aanzien van dit punt te vestigen. Enkele leden oordeelden, dat een verzekeringskamer in het stelsel van dit ontwerp niet thuis behoort.
Verscheidene leden betoogden, dat, komt deze wet tot stand, aan de maatschappijen een behoorlijke termijn moet worden gelaten om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen. Enkele leden wenschten, dat de uitvoering van de wet nog gedurende eenige jaren zou worden opgeechort, behalve voor wat betreft die bepalingen, welke betrekking hebben op de instelling van de verzekeringskamer en op haar bevoegdheid om zoo ruim mogelijk inlichtingen in te winnen ten einde daarvan gebruik te maken bij haar adviseerende taak.
Door zeer vele leden werd met nadruk de wenschelijkheld betoogd, dat de Regeering met de verdere bewerking van het wetsontwerp zooveel mogelijk voortgang zou maken.



LAND- en ZEEMACHT



— Door den Minister van Oorlog is bepaald, dat de administratie van de verschillende gedeelten, waaruit het vaste detachement in de legerplaats bij Harskamp dit jaar zal zijn samengesteld, vereenigd zal worden gevoerd als bij een compagnie. Het detachement zal in administratie worden opgenomen bij de 11e infanterie brigade.

— Door den Minister van Oorlog is bepaald, dat voor het geven van theoretisch en practisch onderricht in den wapenhandel en in het schieten naar keuze van belanghebbende, aan het Rijk in rekening kunnen worden gebracht de vergoeding voor verblijfkosten, c.q. daggeld of de belooning voor het geven van dat onderricht, doch nimmer vergoeding voor verblijfkosten c.q. daggeld èn belooning.

— De officier van gezondheid 2e kl. J. E. Polak, benoemd bij het leger in Ned.-Indië, is bij de koloniale reserve beëedigd en in functie gesteld; hij zal uiterlijk 14 Maart zijn bestemming naar Batavia volgen.

— De heer A. B. Gerritsen, student in de geneeskunde aan de Universiteit te Amsterdam, is toegelaten tot de verbintenis als adspirant-reserve-officier van gezondheid bij de landmacht hier te lande.

— De standplaats van den hoofdofficier, controleur van de inwendige administratie der korpsen, zal worden overgebracht van Nijmegen naar Arnhem.

— Bij onderhandsche aanbesteding door de Directie der Marine te Hellevoetsluis van de levering van 1 millioem KG. Duitsche briketten, afkomstig uit de mijn „Eintracht Tiefhau”, is alleen ingeschreven door de N. V. Steen­ko­len­han­dels­ver­eeni­ging „Utrecht” voor f 11,35 per 1000 KG.



RECHTSWEZEN



Poging tot doodslag.

Gisteren stond voor de Rechtbank te Arnhem terecht H. J., arbeider te Didam, in Duitschland werkzaam, wegens poging tot doodslag, gepleegd op zijn meisje en haar vader. In Duitschland had bekl. van zijn meisje een brief ontvangen, waarin zij hem afschreef, daar zij gehoord had, dat hij al eens met de gevangenis en de tuchtschool had kennis gemaakt. Bekl. was hierover kwaad geworden en besloot haar of den jongeman, met wien zij zich daarna verloofd had, uit den weg te ruimen. Den 14n Juli 1913 ging hij, met een geladen revolver gewapend, naar de woning van haar vader en verlangde het meisje te spreken. Haar vader wilde hiervan niets weten en J. moest onverrichter zake weer weg gaan. ’s Avonds, toen de familie zich reeds ter ruste had begeven, kwam hij weer terug en na op de deur geslagen te hebben en geroepen te hebben: Ik moet je dochter hebben, verbrijzelde hij een ruit en klom door de opening naar binnen, met de revolver in de hand. De vader van het meisje had hem gehoord; samen raakten zij aan het vechten en ook toen het den vader gelukt was hem buiten de deur te zetten, worstelden zij nog eenige oogenbliliken, waarbij J. een paar schoten afvuurde, gelukkig zonder iemand te raken. Een buurman slaagde er in, hem het gevaarlijke wapen af te pakken; J. zette het hierop op een loopen.
Tegen den bekl., die erkende eenige ruiten te hebben ingeslagen, doch ontkende iemand eenig leed te hebben willen doen, werd 8 maanden geëischt.

Noodweer.

De Rechtbank te Amsterdam gelastte een onderzoek naar de geestvermogens van den 57-jarigen bootwerker, die in de smederij van de zwavelzuurfabriek in den Nieuwendammerham, ziende, dat zijn zoon door een werkman tegen den grond werd geslagen en bij de keel gepakt, met een gaspijp op het hoofd van den werkman had geslagen, ten gevolge waarvan die man vijf dagen later overleed.

— Tot 8 jaar gevangenisstraf (geëischt was 6 jaar) is door de Rechtbank te Amsterdam veroordeeld A. H. T., recidivist, wegens poging tot diefstal met geweld in den vroegen morgen van 5 Aug. aan den Osdorperweg in de boerderij van Joh. Graman. Door dezen verrast, koos hij op een fiets het hazenpad en loste achterwaarts op Graman, die hem achterna zette, tweemaal een revolverschot, waarvan één kogel door de rechterborst heen een der ribben verbrijzelde en in de weeke deelen zitten bleef, een en ander zonder doodelijk gevolg.



FAILLISSEMENTEN.

Uitgesproken:
Dordrecht. — C. de Kluizenaar, molenaar; mr. H. Heuvelink rechter-comm., cur mr. C. C. Tieleman.
Geëindigd:
B. van Noord, koopman te Oostzaan (thans overleden).
J. Kessels, Helden (St.-Ct.).

Uitgesproken:
Amsterdam. — P. F. Fleurbaay, exploitant van het bioscoop-theater „Olympia-Paleis”. Rechter-comm, mr. L. A. M. Sassen; cur. mr. H. W. J. M. Keuls.
D. Schol, exploitant van het bioscooptheater „Olympia-Paleis”. Rechter-comm. L. A. M. Sassen; cur. mr. I. G. Stibbe.
Kl. Dekker, handelaar in boter. Rechter-comm. mr. L. A. M. Sassen; cur. mr. L. G. Kortenhorst.



KERKNIEUWS



— Ds. Schade van Westrum, predikant bij de Evang. Luth. Gemeente te Haarlem, die verhinderd was eerder predikbeurten te Petersburg waar te nemen, zal dààr nu 1 en 8 Februari a.s. optreden.

Ned. Herv. Kerk.

De Herv. Gemeente te Biezelingen ontving dezer dagen een fraai geschenk voor haar nachtmaaltafel. Men bezat twee zilveren bekers, in 1710 ontvangen van mevr. de wed. dr. Stertius. Het overige van het avondmaalstel, bestond uit tin.
Ds. Nahuijs emeritus-predikant te Zeist, die hier van 1862 tot ’66 predikant was, zond de gemeente in den stijl van 1710, drie zilveren schalen, een zilveren kan en twee zilveren offerbussen. Het zilveren gereedschap was gedaan in een eikenhouten kist. Deze kist dient tevens, tot uitnemende bewaarplaats. Door velen werd van de gelegenheid gebruik gemaakt, om dit geschenk te bezien, en te bewonderen. De hoogbejaarde schenker, heeft door dit cadeau bewezen, dat de eerste gemeente bij hem in vriendelijk aandenken voortleeft.

Beroepen: te Brakel H. Ewoldt, cand. te Utrecht.

Gereformeerde Kerk.

Bedankt: voor Nederhorst den Berg en Voorthuizen S. Doornbos, te Doetinchem.
Bedankt: voor Grand Rapids (Michigan, N.-A.) A. Janse, te Barneveld.

Ned. Isr. Kerk.

Vacature-Opperrabbijn Noord-Holland.

De kerkeraad der N. I. Hoofdsynagoge te Amsterdam heeft zijn goedkeuring gehecht aan het denkbeeld, om het ressort Noord-Holland te splitsen en wel in die mate, dat voor Amsterdam een afzonderlijke opperrabbijn zal worden benoemd.
In een eerlang te houden vergadering van het ressort Noord-Holland komt deze zaak aan de orde.
Deze vergadering, aanvankelijk bedoeld op 1 Februari a. s., zal vermoedelijk op verzoek der overige gemeenten verdaagd worden.



ONDERWIJS



Hooger Onderwijs.

— Aan de Ver. voor H. O. op Geref. grondslag is vermaakt de som van f 3000, vrij van successie.

— Met ingang van 15 Februari heeft mej. E. Bruining eervol ontslag gevraagd als adsistente van den hoogleeraar dr. E. Verschaffelt, bij diens onderwijs aan da Universiteit te A’dam.

— Staatsblad no. 16 bevat het K. B. van 17 Januari 1914, tot aanwijzing, overeenkomstig artikel 170 der Hooger-onderwijswet, van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, gevesigd te Amsterdam, als bevoegd om bij de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Groningen een leerstoel te vestigen.

Lager Onderwijs.

Ontslag bij huwelijk.

De afdeeling Rottendam van het Nederl. Onderwijzers-Genootschap schrijft naar aanleiding van het voorstel van B. en W. van Rotterdam, aan den Gemeenteraad gedaan, om mevrouw A. M. Straub—Oliemans, onderwijzeres aan een school voor G. L. O., wegens huwelijk eervol ontslag te verleenen, aan den Raad van die gemeente:
dat B. en W. verplicht zijn, dit voorstel te doen, omdat de indertijd door den Gemeenteraad aangenomen motie-De Jong, betreffende de gehuwde onderwijzeres, nog steeds van kracht is;
dat adr. echter als de meening der afdeeling Rotterdam van het Ned. Onderwijzers-Genootschap onder de aandacht van den Raad moeten brengen, dat elk ontslag op grond dezer motie verleend aan een onderwijzeres, die in het huwelijk getreden is, moet beschouwd worden als een onrechtmatige daad tegenover de betrokkene, daar de Gemeenteraad door het veijeenen van ontslag verklaart, dat de akte als onderwijzeres, haar door de examencommissie uitgereikt, in de gemeente Rotterdam haar geldigheid heeft verloren door het huwelijk van de geëxamineerde;
dat naar de meening hunner afdeeling niet alleen voor den onderwijzer, maar ook voor de onderwijzeres moet worden erkend, dat de waarde als opvoeder(ster) door het huwelijk eer verhoogd, dan verminderd wordt;
dat zij zich voorts namens hun afdeeling veroorloven, er op te wijzen, dat het vorige Ministerie, blijkens de indiening van een wetsontwerp tot ontslag van ambtenaressen bij huwelijk, zich wel plaatste op hetzelfde standpunt als de leden van den Raad der gemeente Rotterdam, die vóór de motie-De Jong hebben gestemd, maar dat het betreffende wetsontwerp door den tegenwoordigen Minister van Binnenl. Zaken is ingetrokken;
redenen waarom adr. verzoeken,
a. het voorgestelde ontslag niet te willen verleenen;
b. te willen overwegen, of de intrekking van het wetsontwerp tot ontslag der ambtenares bij huwelijk geen grond kan opleveren, om te onderzoeken, of het standpunt, waarop de Raad van Rotterdam zich heeft geplaatst bij de aanneming der motie-De Jong, nog wel door zijn tegenwoordige meerderheid wordt ingenomen.

Schuttevaêr.



Rotterdam, 27 Jan.

De Schippersvereeniging „Schuttevaer”, waarvan Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden beschermheer is, houdt heden, Dinsdag, en Woensdag haar 51e algemeens vergadering te Rotterdam.
Hedenmorgen te 10 uur kwamen hoofdbestuur, afgevaardigden en belanghebbenden in de societeit van de Diergaarde samen.
Van daar trok men te 11½ uur naar het Stadhuis, waar te 12 uren een officieele ontvangst plaats had.
Ontvangen door het geheele college van B. en W. nam de burgemeester het woord. Hij zeide wel niet veel woorden noodig te hebben, om te getuigen, dat Rotterdam verheugd is, dat de vereeniging Schuttevaer hier zijn vergadering heeft belegd. Men had geen betere plaats kunnen kiezen, geen plaats waar men zich meer thuis moet gevoelen dan in de stad waar het zwaartepunt der binnenscheepvaart gelegen is.
Als men zoo de havens rondziet dan komt men allicht tot de overweging, wat zou de binnenvaart zijn zonder het verkeer van Rotterdam, maar tevens ook tot die: wat zou Rotterdam zijn als er niet was zoo’n bekwame betrouwbare binnenscheepvaart.
De burgemeester gaf de verzekering, dat Rotterdam zich er steeds in zal verheugen als het de binnenschipperij goed gaat.
De president der vereeniging Schuttevaer, de heer mr. H. Smeenge, zeide, dat hij lang van meening was geweest, dat een vereeniging als Schuttevaer niet in een groote stad moest vergaderen, omdat men dan zoo het idee heeft in de groote menigte op te gaan. In een kleine plaats is dat heel anders, daar is zoo’n vergadering een evenement en gevoelt men dus, dat men toch iets beteekent. Van die meening is spr. teruggekomen na de vergadering te Deventer, waar de vereeniging een ontvangst werd bereid, waaraan ieder nog met genoegen terug denkt. Daarna ook te Dordt.
Toen echter het vorig jaar ter sprake kwam thans te Rotterdam te vergaderen, heeft hij weder niet dadelijk ja gezegd; hij zag er wel wat tegen op. Maar ten laatste besloot hij er toe het te doen als een eerbiedige hulde aan die mannen, welke zich zooveel moeite geven om die stad een zoo groot aanzien te geven.
Is het wonder, dat waar de binnenvaart moet leven van hetgeen door de schepen gelost wordt, zij met eerbied opziet tot Rotterdam en de mannen, die eenmaal den moed hadden het dien weg op te leiden.
Vooral aan het gemeentebestuur ook bracht hij zijn hulde.
Spr. deelde voorts mede, dat een medaille was geslagen als herinnering aan dit bezoek aan Rotterdam, waarop de grootheid van Rotterdam is afgebeeld. Het speet hem op dit oogenblik nog geen exemplaar te kunnen aanbieden.
Hij noodigde het gemeentebestuur uit de vergadering bij te wonen. Bevatte de agenda van Schuttevaer in 1890 49 punten van behandeling, thans bevat zij er niet minder dan 188.
Hij dankte het gemeentebestuur voor de vriendelijke ontvangst en gaf de verzekering nu niet meer bang te zijn in een groote stad te vergaderen.
Alsnu werd de eerewijn aangeboden.
Mr. W. A. C. Van Dam nam nu het woord namens de ontvangende afdeelingen Rotterdam en Feijenoord, voornamelijk om den burgemeester hulde te brengen voor de wijze waarop hij herhaaldelijk toont aan de wenschen door de afdeelingen in het belang van de schippers gedaan, tegemoet te komen.
Ten 1 uur was men weder in de Diergaarde terug, waar hoofdbestuur en afgevaardigden zich aan het lunch vereenigden.
Daarna werd te 2¼ uur de vergadering door den voorzitter geopend.
De voorzitter, de heer H. Smeenge, de vergadering openende, wees er op, dat 1913 voor Schuttevaer een hoogst belangrijk jaar is geweest, alleen reeds omdat daarin viel het 50-jarig bestaan der vereeniging, welk feest is gevierd onder zoodanige belangstelling van alle zijden, dat het een waarborg is voor het voortbestaan der vereeniging.
Tegenover een afdeeling die afviel kwamen 2 bij en nog geen 48 uur geleden is in Meppel een nieuwe afdeeling opgericht.
Er hebben ook stormen gewoed in de vereeniging, in de afdeelingen en daarbuiten, maar spr. vindt het goed, dat er eens een