Diatomeeën spelen nu bij de vorming van het geyseriet een belangrijke rol, maar zij verdragen de groote hitte van het opbruisende water niet en zijn dus beperkt tot de bassins, die rondom de eigenlijke kraters door het overvloeien ontstaan. Aanzienlijke lagen van Diatomeeën vindt men b.v. rondom „Black Sand Pool" en voornamelijk op den bodem van het Specimen lake, dat daaraan zijn water ontleent. Soorten van de bekende geslachten Navicula, Epithemia, Cocconema en andere nemen aan die formatie deel. Zij zouden even goed voor polijstaarde kunnen worden gebruikt als sommige Diatomeeën-lagen in Europa.
Toch zijn deze kristalwieren slechts van locale beteekenis. Zij vormen de hoofdmassa's van het geyseriet niet. Dit doen wiersoorten van een veel eenvoudigeren lichaamsbouw. In het algemeen zijn het dezelfde geslachten en ten deele ook dezelfde soorten als in de travertijn-formatiën. In verband daarmede ziet men hier dan ook overeenkomstige kleurschakeeringen en kleuren. De wanden der kokende vijvers zijn ook hier wit of zeer licht geel, en de bruine of roode, groene of blauwe, lichte en donkere, soms geheel zwarte overtrekselen ziet men slechts in de omringende bassins, waar het water reeds meer of min afgekoeld is. De wieren groeien snel, maar het kiezelzuurgehalte van het water is gering, zoodat op veel organische stof weinig sintelmassa komt. Voor een deel ten gevolge daarvan is het geyseriet later, als het dood en droog is, een veel lichter gesteente dan het travertijn, terwijl toch anders de kiezelgesteenten juist niet tot de lichtste behooren. Ook verweert het zeer gemakkelijk, en ziet men op de oppervlakte der geyserietheuvels de overblijfselen der oorspronkelijke structuur niet zoo veel-