116
aan den poel. Nu eens omsluiten die walletjes kleinere, en dan weer grootere watervakken.
Is het water door den groei dier walletjes dieper geworden, dan groeien de oranje bruine wieren als dunne boompjes omhoog, om zich eerst aan de oppervlakte uit te breiden. Zij zien er dan uit als tallooze kleine paddestoelen, wier koppen op dunne stelen rusten en allengs tegen elkander aan gaan sluiten, zoodat zij een dicht vlies over het water vormen. Zinkt nu de oppervlakte van het water, hetzij doordat de toevoer vermindert, hetzij doordat tijdelijk een betere afvoer tot stand komt, dan wordt deze oranje massa allengs geheel wit, maar blijft nog staan als een harde geleikorst. Verdroogt zij dan ten slotte, zoo wordt de grond weer begaanbaar, en maken de kiezelwieren het geheel bros en korrelig, zoodat het weldra in een zanderige massa verandert.
Het beschreven poeltje is klaarblijkelijk van jonge vorming en grenst aan de eene zijde aan een ouder gedeelte, dat met grassen, asters, gulden roeden en andere kleine, meest bloeiende planten begroeid is. Enkele vooruitspringende grasplanten zag ik door het heete water gedood.
Langzamerhand ontstaat in dit poeltje een laag van een zeer poreuze structuur, die in verhouding tot het kiezelzuur, dat uit het water wordt afgezet, rijk is aan organische stof maar ook rijk aan die zouten, die voor het leven en den groei der wieren noodig zijn. Deze stoffen zijn dezelfde, die ook het voedsel voor de bloemplanten vormen, en daaruit volgt, dat als eenmaal dit poeltje opgedroogd zal zijn, de grond voor allerlei plantengroei bizonder geschikt moet worden. Dit verklaart ons op een zeer eenvoudige wijze waarom