moet worden nagegaan. Hoe zijn sommige planten en dieren er toe gekomen, bij voorkeur daar te leven? Waardoor zijn zij in staat gesteld, in millioenen van exemplaren zich te vermenigvuldigen, waar andere soorten noodzakelijk zouden te gronde gaan? Hebben zij bij dien overgang hun natuur veranderd, of zijn zij slechts uitgezocht uit vele anderen, en zijn alleen zij toegelaten, die reeds van den aanvang af geschikt werden bevonden? Hoe kan de mensch in dit proces ingrijpen? Is hij beperkt tot de werken van irrigatie en tot de keus van elders bekende, maar toevallig voor de nieuw te ontginnen landen passende soorten van land en tuinbouwgewassen?
Deze en tallooze andere vragen moeten worden beantwoord. Om daartoe bij te dragen heeft het Carnegie-Institution een laboratorium ingericht, midden in de woestijn. Het is gebouwd op de heuvelenreeks nabij Tucson in Arizona, een der oudste Spaansche stichtingen in die bijna onbewoonbare landstreek, en thans een bloeiende en zich snel ontwikkelende stad, met groote industrieën en een levendigen handel op Mexico, en met toenemenden landbouw, gegrondvest op kunstmatige irrigatie.
Het woestijn-laboratorium staat onder het toezicht van de plantkundigen Coville te Washington en Mac Dougal te New-York, terwijl Dr. Cannon, met den titel van „resident-investigator"[1] de werkzaamheden leidt. De hoop op een wetenschappelijke en praktische verovering der woestijn is de grondslag van het werk, en alles wijst er op, dat deze hoop ten volle gewettigd is.
- ↑ Inwonend onderzoeker.