metje is met roodbruine wiervlokken bedekt, en dezelfde wieren, doortrokken met kalk en uitgedroogd, vormen klaarblijkelijk de geheele massa van den kegel, blijkens de lichtgrijze kleur.
De geheele, vlakke kegel is kaal, maar toch begint de plantengroei hier en daar zijne rechten weer te laten gelden, en mossen, grassen, enkele gulden roeden en wolfsmelken met nog een paar andere soorten hebben al enkele punten vermeesterd, om van daaruit zich allengs uit te breiden. Ook een immortelle zag ik er bloeien. Op de oppervlakte van den kegel ziet men nog duidelijk de sporen van de gekronkelde wierranden, die eenmaal ook deze formatie terrasvormig gemaakt moeten hebben. Maar het meeste is toch reeds tot puin en poeder vergaan, wellicht grootendeels door belangstellende bezoekers vertrapt.
Ook elders in de vallei zijn nog sporen van bronnen of onderaardsche spleten wier wanden zijn ingevallen, zoodat men dus in de diepte zien kan.
In een naburig dal had ik de gelegenheid nog beter te zien hoe zulk een travertijn-massa er van binnen uitziet. Daar vond ik een kegel, juist zooals die van den Orange-Geyser, maar klaarblijkelijk sedert lange jaren droog en onwerkzaam. Hij is drie meter hoog, van boven niet merkbaar veranderd, maar zijdelings afbrokkelend. Deze geheele kegel bestaat uit meest vingerdikke schalen, die van boven bijna horizontaal liggen maar dan ombuigen en loodrecht omlaag gaan. Zij zijn zoo los aan elkander verbonden, dat zij afbladeren en afschilferen. Op zijn buitenvlak vertoont elke schaal een stalactietachtige structuur, en waar de schalen dwars doorgebroken zijn is de inwendige massa helder wit en grof-poreus. Sommige schalen zijn