Pagina:Het gezantschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie - Nieuhof 1665.djvu/29

Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina
3
Tartarischen Cham, of Keizer van Sina.

Mannen, die hier door eeuwig op de vleugelen der Fame zullen zweven, vast gestadig overpeinsde, vond ik my niet min aangeprikkelt, en gemoedigt, om, waren het geen heele Landschappen, ten minsten iets, dat den aart en eigenschap van eenige verre-gelegen Volken, Landen en Steden mochte betreffen, tot stichting en nut der Nakomelingen aan den dag te brengen. Hier toe besloeg wonder wel, dat (na dat ik my een geruimen tijd in West-Indiën had opgehouden, en van daar in mijn Vaderland, en van hier na Oost-Indiën was vertrokken) ik my juist te dien tijde op het Eiland Batavie bevond, als by d'E. E. Heer Johan Maatzuiker, en de Wel-edele en Groot-achtbare Raden van Indien beslooten wiert, d'Ed. Heeren Pieter de Goyer, en Jacob de Keizer, als Hooft-Gezanten, met een aanzienlijk gevolg, en brieven van gelooffenis, te zenden na Peking in Sina, aan den Grooten Tartarischen Cham, of Sineeschen Keizer, om aan dezen Monarch (door dien onlangs het Rijk van Heer verwisselt, en onder gehoorzaamheit van dezen Grooten Cham geraakt was) het dryven van den onderlingen Koophandel, op deze Gewesten, te verzoeken.

Last dan ontfangende, om dit Gezantschap mede te helpen bekleeden, kreeg ik hier door ook gewenschte gelegentheit, tot het opspseuren en ontdekken van den aart, natuur en eigenschap van deze Volken, en dit Rijk, dat by alle Land-beschrijvers voor het gezegenste Gewest des Aerdbodems is gehouden, en daar in eertijts noit eenig Vreemdeling eenen voet dorste zetten, op hope van daar weder uit te keeren. En hier in, zonder roem gesproken, heb ik my ook zodanig gequeeten, dat ik niets on-aangemerkt heb laten voorbygaan, zo in 't onderzoeken van de zeden en manier dezer Volken, en den aart van 't Land, als ook, en dat voornamelijk, in 't aftekenen van Lantschappen, Steden, Dorpen, Dieren, Kruiden, en meer andere vreemdigheden; 't welk tot noch toe, mijns wetens, niemant dus gedaan heeft.

Maar om den Nakomelingen van de vrucht van dezen mijnen arbeid, dien ik, in het onderzoeken van 's Lands eigenschappen, heb aangewend, niet te versteken, vind ik my ten hoogsten genootzaakt, al het gene ons, in 't verrichten van dit Gezantschap, op de heen- en weêrom-reis is voorgevallen, op 't kortste en bondigste, der geheugenis over te leveren, en door den Druk gemeen te maken. Doch eer ik dit gae verhalen, acht ik niet ongevoeglijk te zijn, met weinig woorden, de verdeeling van de gansche vlakte des Aerdbodems; als ook de naamrede van 't woort Sina, des zelfs gelegentheit en grootte te verklaren, en eindelijk de tien Landtschappen van de vijftien (daar in geheel Sina verdeelt wort) en der zelve steden, die ik niet door-reisde, tot opening en meerder klaarheit van onze Reis-beschrijving, voor af te handelen, en ten toon te stellen.

De gantsche klomp des Aerdbodems (met de Zeën, Poelen, en Revieren daar onder gerekent) wort van de huidendaagsche Land-beschryvers in twee deelen gedeelt; te weten, in een ouden en nieuwen Werelt. d'Oude Werelt begrijpt onder zich Europe, Asie, en Afrika. En deze laatste verdeeling des ouden Werelts willen eenigen dat haren oorsprong zoude genomen hebben van het getal der drie Zonen van Noach, als Sem, Cham, en Japhet: want den eerste, zeggenze, viel, na den Zuntvloet, Asie, den tweede Afrika, en den derde Europe ten deel.

Het nieuwe gedeelte, dat, na den tweeden Ontdekker, eenen zekeren Florentyener, Amerikus Vesputius, Amerika, en, dewijl het op eenen zelven tijd met Oost-Indië gevonden is, West-Indië genoemt wort, verscheelt, in grootte, weinigh van Europe, Asie, en Afrika. Deze nieuwe Werelt, of Amerika, wiert allereerst ontdekt in den Jare vertien-hondert twee-en-tnegentig, door Kristophorus Kolumbus, geboortig van Geneve, en dat uit last van Ferdinand, Koning van Kastilie en Arragon, en desselfs Huisvrouw. Maar vijf jaren daar na voer de gemel-