Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/115

Deze pagina is gevalideerd
103
DE ROL DER HONIGKLIERTJES IN DE BLOEMEN.


haar doel te bereiken? Na eenige vergeefsche pogingen om tot de kliertjes door te dringen, klimt zij om de bloemkroon naar beneden, en bijt met hare scherpe kaken, even boven den kelk, een gat in de bloembuis. Door dit gat steekt zij dan den zuiger, en wint dus den honig door middel van inbraak. Eéns geleerd, vliegt zij later terstond naar de buitenzijde der bloemen, om nu steeds op dezelfde wijze te werk te gaan.—In streken waar de aard-hommel algemeen is, kan men deze gaatjes in de bloemkronen, bij eenig zoeken, gemakkelijk vinden. Zij zijn aan den bruinen rand, dien zij weldra krijgen, spoedig te herkennen.

Niet alleen bij doovenetels, maar nog bij een aantal andere planten, wier bloemen den honig in een buis verbergen, is het beschreven verschijnsel waargenomen. Dat daarbij geen bestuiving plaats vindt, en dat dus de roof van honig slechts nadeelig voor de bloemen is, behoeft wel niet gezegd te worden. In het begin van dit hoofdstuk hebben wij reeds gezien, dat vele bloemen een buisvormig aanhangsel bezitten, waarin de honig wordt afgezonderd. Een der meest bekende voorbeelden van zulk een spoor leveren de verschillende soorten van Viooltjes, zoowel het driekleurige viooltje der duinen als het welriekende viooltje onzer bosschen. Hier is het onderste der vijf bloembladen naar achteren als spoor verlengd. Om tot den honing, in het diepst der spoor, te geraken, moeten de insekten hun zuiger langs den stempel en de meeldraden bewegen, en zoo noodzakelijk bestuiving bewerkstelligen. Bij vele planten wordt de honig in de spoor niet druppelsgewijze afgezonderd, maar blijft zij in de cellen van den binnenwand besloten. In dit geval moeten de insekten deze cellen eerst aanboren, voor dat zij het zoete vocht meester kunnen worden; een middel, waardoor het slechts voor zeer weinig soorten van insekten mogelijk is, den honig te bereiken. Een lange zuiger, die tegelijk als boorwerktuig kan gebruikt worden, wordt hiertoe toch onvoorwaardelijk vereischt. Zulk een orgaan nu treffen wij, gelijk wij reeds meermalen zagen, bij de verschillende soorten van bijen en hommels aan. Nog sterker ontwikkeld is de zuiger bij de vlinders en uiltjes, bij welke