Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/30

Deze pagina is gevalideerd
18
BESTUlVING EN BEVRUCHTING.


aan bestuiving door insekten bij de eersten. Men kan uit dit alles de gevolgtrekking afleiden, dat men dure of zeldzame bloemen langer in frisschen toestand zal kunnen bewaren, wanneer men het komen van het stuifmeel op den stempel belet. Bij vele bloemen is daartoe het afsluiten der insekten voldoende, bij andere, die zich zelf bestuiven kunnen, zou men tot andere maatregelen zijn toevlucht moeten nemen, die voor elk bizonder geval gemakkelijk te vinden zijn.

Welke veranderingen ondergaan de stuifmeel korrels op den stempel? Hooren wij wat Koelreuter, wiens beschrijvingen wij reeds zoo dikwerf gebruikt hebben, hierover zegt. Omstreeks het midden van Juli 1759 opende zich, op een fraaien, helderen dag, 's morgens vroeg, een bloem van Hibiscus (een bekende heester onzer tuinen, tot de familie der Malva-achtige planten behoorende). Haar vijf lichtroode stijlen stonden rechtop en dicht tegen elkander gedrukt. De witte stuifmeelknopjes openden zich langzamerhand en vertoonden reeds ten deele hun bleek, zwavelgeel en ondoorschijnend stuifmeel. De knopvormige donkerroode stempels waren met lange papillen bedekt, en begonnen uit dezen een glanzend, suikerachtig vocht af te zonderen, dat weldra hunne geheele oppervlakte bedekte. Koelreuter plaatste nu voorzichtig met een fijn penseeltje enkele stuifmeelkorrels op het stempelvocht. Weldra werden ook deze glanzend, en het duurde slechts korten tijd of hun te voren troebele inhoud werd nu geheel doorschijnend. Terwijl nu hoe langer hoe meer vocht op den stempel zich ophoopte, werden de stuifmeelkorrels eindelijk zóó doorschijnend, dat men de roode kleur van den stempel er door heen kon zien. Daarbij werden zij langzamerhand kleiner. Klaarblijkelijk verloren zij hunnen inhoud; hoe dit geschiedde kon hij niet zien. Weldra schrompelden de leege korrels ineen en verdroogden, terwijl ook het stempelvocht verdween, en eindelijk de stempels zelf verwelkten.

Wat Koelreuter niet zien kon, het uittreden van den inhoud der stuifmeelkorrels, werd eerst na de uitvinding van het mikroskoop in het begin dezer eeuw ontdekt.

Elke korrel bestaat uit een dubbele huid en een troebelen,