waaronder honigkliertjes zich voordoen, is die van kleine verhevenheden op den bloembodem, die de open ruimte tusschen den voet der meeldraden en der bloembladen innemen. Nu eens is de oppervlakte van deze open plaats eenvoudig begaafd met de eigenschap, een zoet vocht af te zonderen, dan weer bevinden er zich kleine kussenvormige verhevenheden, of zelfs een doorloopende ring, aan welke deze werkzaamheid is opgedragen. Meestal zijn deze deelen niet anders gekleurd dan hun omgeving; niet zelden prijken zij met een fraaie, meest gele of in het oranje spelende kleur. Steeds echter is hunne opperhuid, ten gevolge van het afgezonderde vocht, glinsterend. Duidelijk zijn de kliertjes te zien bij den Wingerd, waarvan onze figuur 42 een bloeiend bloempje vertoont.
Fig. 42.
Bloem van den Wingerd, nadat de
bloemkroon afgevallen is.
De bloempjes van den wingerd zijn tot trosjes vereenigd, die later in de bekende druiventrossen overgaan. Zij zijn groen van kleur, en merkwaardig doordat zij hare bloemkroon in haar geheel afwerpen, voordat zij bloeien. De bloembladen toch laten, bij het ontluiken der knoppen, in plaats van aan hun boveneinde, aan hun voet los, en worden dan door de meeldraden. als een stervormig kapje, eerst opgeheven en later afgeworpen. Op den bloembodem, met de meeldraden afwisselend, ziet men nu kleine ovale lichaampjes met een glanzende oppervlakte. Dit zijn de honigkliertjes; het vocht dat zij afzonderen is de honig. Deze honig bezit een aangenaam zoeten, zeer sterken reuk, dien men in streken waar veel wijnbouw is, tijdens den bloeitijd der wijnstokken, dikwijls reeds op een afstand van de wijnbergen kan bespeuren. Talrijke insekten worden door dezen honigreuk aangelokt, en terwijl zij om de rijkelijk bloeiende trossen heenvliegen en overal den zuigbek in steken om den honig te bereiken, raken