VOORBERICHT VOOR DEZE UITGAVE.
Het is nu juist Vijfentwintig jaren geleden, dat, in het najaar van 1839, de Camera Obscura hare intrede in de wareld deed. De pseudonyme Schrijver, toen zelf nog maar even vijfëntwintig jaren oud, ofschoon in een ander vak van letterkundige voortbrengselen, onder zijn eigenen naam, niet onvriendelijk door zijne landgenooten opgenomen, zag zijne stoutste verwachtingen overtroffen, als de buitengewoon hartelijke ontfangst van dit zijn werk binnen 't half jaar een tweede druk noodzakelijk maakte, welke dan ook in het voorjaar van 1840 het licht zag. Toen, elf jaren later, een derde druk noodig werd, had hy den moed de nieuwe uitgave met eenige tot hiertoe onuitgegevene opstellen zoodanig te vermeerderen, dat het boekdeel, hetwelk nu (1851) het licht zag, schoon kleiner van formaat, wat den inhoud betrof, meer dan verdubbeld was. Van dat oogenblik af, kwam er een nieuw leven in eene belangstelling, die van den beginne aan boven verwachting was geweest en nimmer was afgebroken. De Belgische pers vereerde het Hollandsche boek eerlang met een nadruk (1853); maar deze verhinderde niet dat reeds in het volgende jaar een vierde wettige uitgave in het Vaderland noodzakelijk was, onder welks omslag nu ook de tot nog toe hier en daar Verspreide stukken van HILDEBRAND aan zijn hoofdwerk werden toegevoegd. Ook deze was echter in 1858 uitgeput, en maakte in alles plaats voor eene vijfde, — en zie hier nu de zesde, aan de vijfde gelijk, behalve dat eenige druk- en stijlfouten verbeterd, en waarschijnlijk ook weder eenige nieuwe gemaakt zijn, en dat de verstandige lieden, die tot deze zesde uitgave gewacht hebben zich het boekdeel aan te schaffen, daarby zonder vermeerdering van onkosten, nog dit Voorbericht winnen!
Het is den Schrijver eene streelende gedachte, dat aan zijn werk, in deze zesde uitgave, het voorrecht mag te beurt vallen in handen te komen van een geslacht van landgenooten naauwelijks of nog niet geboren toen hy het voor het eerst aan het licht bracht; het volwassen, meerderjarig nageslacht van dat waaronder hy zelf is opgegroeid, waar hy voor schreef, en dat hy schetste; maar niet minder treft het hem zich daarby inderdaad te moeten afvragen of niet dit nieuw geslacht ruim zoo zeer behoefte zou hebben aan ophelderende aanteekeningen by zijn werk ge-