De oudste stukken in dit boekdeel, waarin geene van een latere dagteekening dan het jaar 1841 voorkomen, zijn: Een Beestenspel (bl. 13), dat reeds in den Studenten-Almanak van 1837 een plaats vond, en VOORUITGANG, opgenomen in het October-nommer van den Gids van dat zelfde jaar. Wat Een Beestenspel betreft, ik hoop dat het Nederlandsch Woordenboek zich ontfermen zal over den Naam. Sedert de loffelijke instelling, welke het groot publiek zich obstineert Apentuin te noemen, en die door beschaafde lieden Artis, door niemand Diergaarde geheeten wordt, behoort de Zaak nu reeds tot de antiquiteiten, en heeft de wel wat woorden- en antithesenrijke invective grootendeels uitgediend. Het "hybridiesch" stukjen VOORUITGANG dankt aan dit zijn gebrek zelf, in verband met de wel wat ruwe, maar niet geheel onrechtvaardige tuchtiging, welke daaraan, terstond na zijn verschijning in het genoemde Maandwerk, van eene scherpe pen te beurt viel, zijne onsterfelijkheid, en voor den Schrijver een groot gewicht. Het heugt hem als de dag van gisteren, hoe weinig de kastijding, ten dage dat zy uitgedeeld werd, hem smaakte; en met welk eene verontwaardiging hy zijne pen opnam en aanpuntte, en een andwoord schreef, en overschreef en ter zijde legde... "De Heer G, schijnt te hechten aan den steller, wiens stukje hy aldus eert. Een wezenlijk talent zoekt zulk een regter"— vond hy ergens geschreven door eene andere pen, waaruit wel nooit iets, dat niet puntig was, is voortgekomen[1]. Dit was en olie en zout. Beiden deden goed. Zonder dat woord, hetwelk hier, na vijfentwintig jaren, dankbaar vermeld wordt, ware de Camera Obscura misschien niet, en stellig niet beter geschreven. Dat echter het boek, zoo als het is, in meer dan één opzicht de sporen draagt van den jeugdigen leeftijd, waarop het is tezamengesteld, ziet de Schrijver zelf nu beter dan menig ander, en hy weet de zoo ongemeene gunst, welke het by zijne landgenooten steeds gevonden heeft, aan niets anders toe te schrijven dan daaraan, dat het zijner onbekommerde jeugd, hy weet zelf niet hoe, over het algemeen eenigzins gelukt moet wezen, met waarheid te
- ↑ Aan het slot eener beoordeeling van Geel's Onderzoek en Phantasie, geplaatst in den Letterbode, 1838. No. 1. Het stuk was onderteekend met een T. Men meende destijds zoo zeker te weten wie de steller was, als nu b. v. wie in Nederland de eerste stuurman is op het schip van Staat.