Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/102

Deze pagina is proefgelezen

van barbaarschheid de behoefte, om de aandoeningen te encadreeren in vaste vormen. Onder de lagere standen was de beteugeling der ongebondenheid aan de Kerk overgelaten, die daarin slaagde zoo goed en zoo kwaad als een kerk dat vermag. In de aristocratie, die zich onafhankelijker voelde van de Kerk, omdat zij een stuk cultuur had buiten het kerkelijke, vormde zich in de veredele erotiek zelf een rem op de teugelloosheid; litteratuur, mode en omgangsvormen oefenden er een normeerenden invloed op het liefdeleven uit.

Of althans, zij schiepen een schoonen schijn, waarnaar men waande te leven. Want in den grond bleef ook onder de hoogere standen het liefdeleven bijster ruw. De dagelijksche zeden waren daarbij nog van een vrijmoedige onbeschaamdheid, die latere tijden verloren hebben. De hertog van Bourgondië laat voor het Engelsche gezantschap, dat hij te Valenciennes verwacht, de badstoven der stad in orde maken "pour eux et pour quiconque avoient de famille, voire bains estorés de tout ce qu'il faut au mestier de Vénus, à prendre par choix et par élection ce que on désiroit mieux, et tout aux frais du duc."[1] De ingetogenheid van zijn zoon Karel den Stoute wordt hem door velen euvel geduid als voor een vorst niet passend.[2] Onder de mechanieke vermakelijkheden van den lusthof te Hesdin vermelden de rekeningen "ung engien pour moullier les dames en marchant par dessoubz."[3]

Doch het is geen tekortschieten aan het ideaal alleen. Naast den stijl der veredele liefde had ook de ongebondenheid zelf haar stijl, en wel een zeer ouden. Men kan hem den epithalamischen stijl noemen. Op het gebied van de verbeeldingen der liefde erft een verfijnde samenleving als die der laatste Middeleeuwen zooveel overoude motieven, dat de erotische stijlen met elkaar wedijveren of zich onderling vermengen. Veel ouder wortels en een even vitale beteekenis als de stijl der hoofsche min had die primitieve vorm der erotiek, die de geslachtsgemeenschap zelf verheerlijkt, door de christelijke cultuur verdrongen uit zijn waarde van heilig mysterie, maar niettemin altijd even levend.

De geheele epithalamische toestel, met zijn onbeschaamden lach en zijn phallische symboliek, had eens deel uitgemaakt van de heilige riten zelf der bruiloftsviering. Huwelijksplechtigheid en bruiloftsfeest waren éénmaal ongescheiden geweest: één groot mysterie, dat zich concentreerde op de copulatie. Toen was de Kerk gekomen en had de heiligheid en het mysterie voor zich genomen, door ze te verleggen naar het sacrament der plechtige verbintenis. De accessoires van het mysterie, de stoet en het lied en de juichkreet, had zij overgelaten aan het bruiloftsfeest. Maar daar leefden zij nu, ontdaan van hun sacraal karakter, in des te wulpscher ongebondenheid voort, en de Kerk was machteloos gebleven, die daar te keeren. Geen kerkelijke zedigheid kon den heftigen levenskreet van het Hymen o Hymenaee! dempen. Geen puriteinsche zin heeft de schaamtelooze publiciteit van den huwelijksnacht uit de zeden doen verdwijnen, immers onze zeventiende eeuw kent haar nog in vollen fleur. Eerst het moderne individueele sentiment, dat in stilte en duister hullen wilde, wat van twee alleen was, heeft die zede gebroken.

  1. Chastellain, IV p. 165.
  2. Basin, II p. 224.
  3. La Marche, II p. 350(2).